Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/140

Deze pagina is proefgelezen

hand. Fiere edele! Strijdster! Je bent voor me een openbaring! Wat een ruime principes verkondig je en van wat een verdraagzaamheid geef je blijk. Het is ontzettend! Alleen, de kritiek, die je kritizeerde, lieve, zachte edele... werd ons niet gespaard.

— Soit, ik kritizeerde... éven... maar jullie kritizeren eindeloos door.

— Neen, maar wij zijn maar hele kleine mensjes, en te kritizeren vinden wij lollig, zei Gerrit.

— Ik ben als jullie, een heel klein mens... Ik heb nooit grote mensen ontmoet... "in onze côterieën", zei Constance, met een sneer. Wat zijn onze côterieën anders dan... klein.

— Mooi zo, zei Paul. Dat heb je van mij... maar ga voort, beminde discipel.

— Ik ben bang! zei Constance ernstig. Jullie denken, dat ik me maar wat opwind, maar ik ben bang, ik ben eenvoudig bang. Ik hoor her en der uit de mond van de familie zoveel kritiek over een japon, een soirée en een paar wildvreemde mensen, die bij toeval kennissen zijn van mijn zuster, dat ik bang wordt voor de kritiek uit de mond van mijn familie... waar het mijzelf aangaat... mijzelf... op wie zoveel te kritizeren is.

— Kom, zusje! zei Gerrit, goedmoedig, onrustig, nerveus strekkende zijn lange benen.

— Mag ik niet ronduit praten... met mijn broers? vroeg Constance. Ben ik gekomen, na jaren in Den Haag en bij jullie allen terug... om altijd te doen of er niets is gebeurd, dat mij heeft gescheiden van jullie allen, die mij lief zijn?

— Tedere! zei Paul. Hoor nu eens naar de wijsheid van je jongerë broeder. Je bent bang voor kritiek, omdat je vreest, dat waar zoveel kritiek wordt uitgeoefend in zo een brandpunt van kritiek als onze familie... ook geen streng oordeel gespaard zal blijven aan jezelf... Maar laat mij je nu zeggen. dat je de mensheid... die van de kleine mensen... niet kent. De kleine mensen kritizeren — omdat ze het lollig vinden, als Gerrit zegt — een japon, en een soirée, maar ze kritizeren nooit het leven Daar zijn ze te bang toe vooreerst: de kleine mensen interesseren zich alleen... in wat niet ernstig is... en eigenlijk niet de moeite waard.

— Ik geloof je niet, zei Constance. Dat is een aardige fraze, Paul, meer niet. Ik word achterdochtig. Als ik zoveel hoor kritizeren — zelfs door mama — op Adolfine... denk ik: wat zal mijn moeder, wat zullen mijn broers en zusters... wel te zeggen hebben op mij... Ach, misschien kan het niet anders, is alles... onoprecht, in onze côterie.

— Maar niet in onze familie, zei Gerrit.

— Je zegt dat, Gerrit, met een lieve klank in je stem.

— De ritmeester van de huzaren met de lieve klank in zijn stem, zei Paul.

— Flauwe jongen... wees nu eens even ernstig! Ik ben bang...