Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/141

Deze pagina is proefgelezen

Heus, ik ben er nerveus van. Misschien heb ik verkeerd gedaan... had ik maar niet moeten komen, hier, in Den Haag, terug bij jullie allen...

— Vallen de broers en zusters je zo tegen? zei Gerrit.

— Ik beklaag mij niet... ik beklaag nu Adolfine. Ik vind jullie niet zacht voor wat je smaak niet sympathiek is. Dat is het enige. Ik beklaag mii niet. Jullie allen hebben mij lief ontvangen... alleen ben ik bang. Ik ben bang, ik ben bang... Zeg mij, een groot familie-gevoel, een warmte voor elkaar... kan er dat waarlijk zijn, als de daagse kritiek zo onverbiddelijk is...

— De daagse kritiek in de familie... de titel voor een essai.

— Paul, wees nu ernstig.

— Beste Cony, je weet, dat ik het niet kan. Ik kan, helaas, alleen ernstig zijn, als ikzelf aan het woord ben, voor een hele lange tijd.

— Nu, dan geef ik je het woord

— Dat is edelmoedig... Mijn Cony, er is dit: — een wrede wet in het maatschappelijk leven — dat ouders veel om hun kinderen geven, maar kinderen al minder om ouders, dat tussen broers en zusters de familie-banden nòg losser zijn, banden, die tussen neven en ooms en tantes en nichten al langzamerhand geheel zijn ontknoopt. Familie-leven bestond misschien ten tijde van de oude patriarchen, die met zonen en dochteren en kudden trokken door de woestijn, maar het bestaat niet meer in ons moderne leven. Bij Gerrit — al heeft hij geen kudden — bestaat er misschien nog iets van, omdat de kindertjes daar heel veel en heel klein zijn. Maar zijn de kindertjes wat groter, dan verlangen ze de vleugels uit te slaan, en de familie-banden raken los... Trouwen de kindertjes, dan heeft ieder kind zijn eigen familie — voor zo lang ze duurt — en zijn eigen belangen, en de banden, die de patriarchale woestijnfamilie samenbonden, fladderen luchtig op de wind...

Hoe wil je nu hebben, dat kritiek, die grootste en goedkoopste "lol" van de mens ten koste van zijn evenmens, zou uitblijven tegen familie, als familie eigenlijk synoniem is met vreemde. Er bestaat geen familie meer in de moderne maatschappij. Ieder is zichzelf. Maar bij naturen, zoals bij mama en bij jou is nog iets liefs atavistisch over van de patriarchale woestijnfamilie: je zou gaarne willen hebben, dat er familie was en familie-liefde, van ouders en kinderen en kinderen en ouders, van broers en zusters en zelfs van neven en nichten — en tantes en ooms. Mama, een eenvoudige natuur, heeft ter bevrediging van haar gevoel, ingesteld een wekelijkse avond, waarop de verwanten van bloed maar niet naar belangen samenkomen uit referentie voor een oude vrouw, die zij geen verdriet willen doen en willen laten in haar illuzie. Jij, mijn zachte edele, met ingewikkelder