en de recepties, en de Russische gezant — maar was zij de stralende grootmama, die verheerlijkte, omdat zij had zoveel jonge, lieve, mooie kleinkindertjes... Zo aardig, zei zij dan tegen Constance, dat Gerrit wat laat was getrouwd — hij was vijf-en-dertig, toen hij trouwde —: daardoor, zei zij, had zij zoveel jònge kleinkinderen nog... En aardig, zei zij, dat het de Van Lowe's waren, de enige kleine Van Lowe's, toch drie kleine stamhoudertjes nog, want Karel had geen kinderen — en Ernst en Paul, die zouden wel nooit trouwen, dacht zij... En hoewel zij niet om de naam gaf, en àlle kleinkinderen als winst naar zich toe rekende, voelde zij toch het meest voor de kleine Van Lowe's, voor de kleine drie jongens vooral, voor de stamhouders van de naam, die zij getrouwd had. Was de winter alzo de tijd, dat zij genoot bij de Van Naghels, de zomer in Den Haag wijdde zij aan Gerrit en Adeline. Zij hielp Adeline, die goed moest rekenen met niet veel geld en zo een groot troepje, en geregeld, 's zomers, kleedde de oude mevrouw de blonde kindertjes aan, kregen zij ieder wat, werden zij in de mooie kleertjes gezet.
En ook Constance genoot van dat eenvoudige huishouden, vooral sedert Gerrit als het ware een passie voor haar had opgevat. Gerrit en Paul, dat waren haar broers nu, en Dorine mopperde een beetje. Zij schoot niet op met Constance, waarom, zij had het niet kunnen zeggen. Constance had toch die eerste avond zo lief met haar gesproken en zij, uit geheel haar hart, had mama geholpen Constance toch een hartelijke ontvangst bij de broers en zusters voor te bereiden. Maar zij waren geen naturen, die met elkaar harmonieerden en Dorine nu mopperde, dat die Constance toch altijd mannen om zich heen moest hebben, het best opschoot met Gerrit en Paul, die haar beiden zo een beetje het hof maakten... Haàr, Dorine, haar broers hadden haar nooit een beetje het hof gemaakt! Ja, mooie vrouwen hadden toch altijd maar wat voor, al was het bij hun eigen broers. Zij, Dorine, was alleen goed, om voor de broers en zusters te draven en boodschappen te doen... Nu was het heel vreemd, maar sedert Bertha en Adolfine uit de stad waren en Dorine ook veel bij Adeline aankwam, vroeg zij uit zichzelf: Adelientje, ik ga vanmiddag de stad in, kan ik niets voor je doen en als Adeline antwoordde: het is heel lief van je, Dorine, maar ik heb heus niets, antwoordde Dorine: nu bedenk nog maar eens: ik ga tòch de stad in, weet je; en als Adeline dan zei: nu Dorine, als je tòch gaat, wil je dan even bij Schröder gaan kijken naar blousetjes voor Adèletje en bij Möller-Thijs, voor schoentjes, die hebben ze allemaal nodig... dan ging Dorine en dravende, rende zij met haar wijdbeense schommelgang naar Schröder en Möller-Thijs, mopperende: als het niet is Bertha of Adolfine, dan is het Adeline, die me gebruiken kan...
— Ik vind Gerrit een allergezelligste broer, zei Constance