Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/152

Deze pagina is proefgelezen

vrouw, wachtende op zijn antwoord, schreide niet meer, en hield stil de voeten, de schouders. En na een pauze, zeide de oude man:

— Neem dan Piet mee... om je te helpen.

Zij knikte het hoofd en de tranen vloeiden haar uit de ogen, terwijl zij haar boek tot zich trok, innigjes tevreden, dat hij zo veel en zo zacht had gesproken. Zij zuchtte nog eens, van verademing, en las door... Maar haar ogen zagen niet de woorden, omdat zij bedacht, dat zij morgen met Piet, de knecht, zou gaan met de trein — waarin zij jaren en jaren niet had gezeten — naar Den Haag... om Henri te zien.

Ga... had de stem gezegd; ga... had de stem bevolen, en zij zou nu gaan. Nu was het dan gekomen, zó dicht was het er gekomen, dat het er morgen zou zijn... Niet dat Henri tot haar kwam, maar dat zij ging naar Henri... om hem te kussen, om hem te vergeven...

En zij las door, zag niet de vreemde woorden, die vertelden hoe de mensen waren na de dood, maar zacht schreide zij, onhoorbaar, over haar boek heen, van stille voldaanheid en rust, dat zij het gezegd had, en dat hij gezegd had:

— Neem dan Piet mee... om je te helpen.

Toen het tien uur was, sloot hij zijn boek, stond op. En zij wilde zo gaarne hem vragen of hij ook niet morgen... in de trein wilde meegaan naar Henri, omdat het niet moeilijk was en Piet immers de kaartjes zou nemen. Maar zij zeide het niet, omdat zij wist, dat het nog moeilijker was voor hem dan voor haar zich te verplaatsen en te gaan met de spoortrein, die hij ook jaren had horen fluiten, en dreunen soms. Zij vroeg het dan ook niet, omdat hij het zeker zou weigeren... En ongetwijfeld hoorde hij in zich wat zij aarzelde hem te vragen, want hij zeide, zacht:

— Ik ga niet... maar zeg hem veel liefs... van zijn vader...

Toen boog hij, stram en moeilijk, zijn hoge figuur en zijn ivoren schedel ging tot haar toe en hij kuste haar op het voorhoofd. En zij greep zijn benige hand en drukte die zacht; toen ging hij naar boven en zij belde...

De knecht kwam.

— Piet, zeide zij, aarzelend, en schuchter en zij bloosde voor de knecht. Ik ga morgen... naar Den Haag... naar meneer Henri... die jarig is... en ik wou dan wel, dat je me bracht...

De knecht, verwonderd, keek op, lachend.

— Heel goed... mevrouw... Tot uw dienst...

En toen zij de trap opging, poogde zij rechter te lopen, voelde zich jonger...

 
 

VI


En in haar kamer sliep zij bijna niet van zenuwachtigheid over de groote gebeurtenis, die morgen zou gebeuren ... In den