elkaar vroegen, dat zij stil uit de kamer ging, zich plotseling voelende een kind, een jong en klein kind, dat slecht had gedaan, tegenover die beide moeders... Zij voelde het zó, Constance, dat zij alleen in de serre der eetkamer ging, en weende, heel stil, haar tranen opetende in de zakdoek. En de oude dames waren daar samen, de beide moeders, heel verschillend: de ene, mevrouw Van Lowe, een vrouw, die misschien wel meer van het moeilijke leven gezien had, en het begreep, dan mevrouw Van der Welcke, die altijd stil had geleefd, altijd op Driebergen, met haar Bijbel — tot zij in handen het vreemde boek had gekregen...
Zij waren daar samen, en dat zij elkaar, stilzwijgend, zo heel veel zeiden, en vroegen, was niet hoorbaar in dit eenvoudige woord van Constance's moeder:
— Wil ik u helpen uw hoed af te doen... en uw mantel, mevrouw...
Toen hielp zij mevrouw Van der Welcke, en Constance verontschuldigend, zeide zij:
— Ik geloof, dat uw komst haar heeft ontroerd... neem niet kwalijk, dat zij even is weggegaan...
Toen, naast elkaar, zetten zich de oude dames.
— Zij wonen hier lief, zeide mevrouw Van der Welcke, en zenuwachtig keek zij rond.
— Ik ben zo blij, dat ik mijn kind terug heb, zeide mevrouw Van Lowe. Er was heel veel tussen haar te zeggen, maar zij zeiden niets dan eenvoudige woorden, voelend al het andere wel tussen haar in. Zij dachten terug, jaren terug, hoe vijandig zij tóen gevoeld hadden voor elkanders kinderen, die elkaar en hun beide families schande hadden gedaan, — hoe zij toen — zo zij elkaar bij toeval hadden ontmoet, als nu — onmogelijk met zachtheid elkaar hadden kunnen aanzien, als nu... Maar de jaren waren al gedoezeld over de smart en de wreedheid heen, en nu was het mogelijk, en zelfs weldadig, elkaar — moeder aan moeder — de hand te drukken, en aan te zien met die blik, die vergeving vroeg.
— Ik was Henri ook komen feliciteren... hij zal wel terugkeren met Addy voor de lunch... zei mevrouw Van Lowe.
Maar Constance was teruggekomen, en, in haar eigen huis, haar eigen kamer, nu, voelde zij zich verlegen, en geheel anders, dan toen zij, beledigd, te kort gedaan, gestaan had tegenover Henri's ouders, te Driebergen, bij dat eerste, en tot nog toe énige bezoek. Het was of het samenzijn van die twee moeders, haar deed worden als een kind, dat misdaan had. Zoals zij het nog nooit gevoeld had, voelde zij zich klein en kind, en toen zij, als veel haar gewoonte, vlak naast mevrouw Van Lowe ging zitten, nam zij haar hand, en legde tegen haar moeder aan haar hoofd, en hield zich niet in, maar schreide...