Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/159

Deze pagina is proefgelezen

in de weemoedige zachtheid, omdat de kalmere weldadigheid er nu was, met de jaren, die grauw aanmistten. Zij zuchtte de vreemde gedachte weg, en zij dacht wel, dat het zo had moeten zijn, en dat het niet anders gekund had, en dat zij toch nooit anders geweten zou hebben... Nooit geleefd... Maar dan, om haar heen, hadden honderden vrouwen en mannen, nooit geleefd. En nu schudde zij zich los uit die vreemde stemming en zacht, lachend, tevreden toch, weemoedig, zag zij, dat de tafel gedekt was, en vroeg zij de beide moeders aan de lunch te komen.

Mistten de jaren dan aan... werd zij dan oud, en werd het nu zacht... en weldadig... en had zij dan... nooit geleefd...?

— Dat vind ik nu zo aardig toch, zei zij; dat ik de beide mama's aan mijn tafel heb...

 
 

VIII


Het had in een kleine stad als Den Haag niet anders gekund, of de plotselinge verschijning van Constance en haar man, na jaren, was de aanleiding geweest tot een wisseling van praatjes, die nog moeilijk tot zwijgen kwamen. De familie Van Lowe had relaties in verschillende côterieën — de aristocratische, de hoge ambtenaarswereld, de militaire, de Indische, en juist door deze tot meer dan éen côterie behorende betrekkingen, was een kruisvuur van veroordeling en beoordeling ontstaan, die beide niets van haar scherpte verloren hadden, ook al had men sedert jaren niet meer aan Constance gedacht. Integendeel, het was, in de praatjes, als een oprakeling, van alles wat men zich vroeger herinnerde, een herhaling van alle beoordeling en veroordeling, die bijna al de mensen, vijftien jaar geleden ook tussen elkaar als een algemeen gangbare munt hadden gewisseld. Was het Constance zelf soms geweest, of de tijd van haar afwezigheid inkromp, en geen twintig jaren meer was, voor al die mensen, die haar kenden, of haar familie kenden, of de familie van haar familie kenden, bestond die tussenruimte helemaal niet, en was het of het schandaal van gisteren dateerde, of zij Van der Welcke, haar amant, getrouwd had sedert gisteren. En zonder dat zijzelf, zacht gelukkig nu, en weemoedig voldaan, terug in haar verwantenkring, terug in haar land, waar zij zo vreemd zich heen had gesmacht, in het buitenland — iets merkte van dit kruisvuur, waardoor zij rustig, op straat, tijdens de twee bruiloften, op Scheveningen nu, door heen was gelopen, door heen liep — hield het aan tussen al die mensen, kennissen, vrienden, familie -, hield het aan, nooit uitgevuurd. Voor hen allen was zij gebleven mevrouw De Staffelaer, van vroeger, sedert haar huwelijk niet meer terug in Den Haag — en nu terug met Van der Welcke. Op de visites, op de thee's, de soirées, in