Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/16

Deze pagina is proefgelezen

bij haar in huis nooit van enig nut zijn geweest... En trouwens, mama wilde er niet van horen; mama zei lachende maar heel ernstig: eens het huis uit, blijft het huis uit...

En de kennissen van de Van Lowe's vonden het vreemd, want de oude mevrouw was juist bekend om die moederlijke eigenschap, dat zij gaarne al haar kinderen om zich heen hield, in een nauwe familie-kring, in Den Haag, of dicht in de buurt. De oude mevrouw zag er ook niet uit als een moeilijke oude dame, met haar zachte, fijne, oude, wasbleke gezicht, en haar gladde grijze haren: — als een bedillige, oude huisvrouw, die onmogelijk met haar ongehuwde dochter had kunnen samen wonen. Dorine was dan altijd een beetje verlegen, als zij het uit moest leggen, vooral omdat zij het zelf ook vreemd van mama vond. Maar mama was die zij was: er was niets aan te doen...

Dorine voelde zich niet zo moe meer, toen zij wat gegeten had en zich had verkleed, en zij ging nu dadelijk, overschoenen aan, naar mama. De Maartse avond drukte op de vereenzaamde Javastraat met een koude mistdruipende huivering neer; het had de gehele dag geregend en nu mistte het nog na uit een zware grauwe hemel, die niet was te zien door de dikke mist, als nattige massa's van wolligheid boven de bomen en boven de huizen; een huilende wind woei uit het Noordwesten en streek over de straatplassen, die kabbelden; de bomen dropen-uit zo zwaar als regende het nog steeds en de bleke lichten geelden, bibberend in de beslagen lantaarns, neer over de straat. Zo kort na het middagmaal was bijna niemand buiten; langs de huizen schuifelde een man met wijde, haastige benen, brengende een pakje uit een winkel.

Dorine tripte in haar overschoenen over de plassen, dicht om zich houdende een ouderwetse lange, bonten mantel. En zij praatte in zichzelf en mopperde... Zij bromde op de regen, zij bromde op al de last, die mama haar die dag had veroorzaakt, haar zendende naar alle broers en zusters, terwille van Constance... En je zou zien. Constance zou niet eens haar dankbaar zijn; Constance zou alles heel gewoon vinden... Iedereen vond het altijd heel gewoon, dat Dorine draafde voor de familie, en eigenlijk was niemand dankbaar... Eigenlijk was iedereen egoïst, en mama ook... Nu, zij zou het ook eens proberen, egoïst te zijn; te blijven zitten bij haar vuur, als Karel eeuwig zat.., alleen voor zichzelf te leven, voor haar eigen plezier, en ze allemaal te laten waaien... Verbeeld je, als ze morgen eens zei aan Bertha en Adolfine, wier meisjes spoedig zouden trouwen, dat ze geen tijd had al die boodschappen af te doen... Het was altijd maar Dorine; Dorine was voor alles goed; Dorine gaf niet om de regen; Dorine moest tóch even in de Venestraat zijn, en dus... Draven, draven, draven, altijd maar door, uit louter dwaze goedheid, en wie was haar dankbaar? Niemand, noch mama, noch Bertha, noch Adolfine... Het sprak altijd van