Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/161

Deze pagina is proefgelezen

— Zij wil aan het Hof...

— Wat een brutaliteit zou dàt toch zijn.

— Al was ze nu vroeger in die kringen...

— Is dat geen reden...

— Om er nu ...

— Aan te denken... zich te laten presenteren.

— Je zal zien van de winter...

— Ze wil aan het Hof...

— Aan het Hof...

— Maar dat is niet de enige reden...

— Neen, hij is bang, dat zijn ouders hem, zo veel ze kunnen, onterven...

— En nu denkt hij hen...

— Te vertederen met hun kind...

— Dat zijn kind niet is?

— Wat doet er dat toe?

— Dat weten die oude mensen niet...

En zij zochten, en wroetten het zand, en schoten het kruisvuur af, als een sport voor de thees en soirées, in de sociëteit en op Scheveningen.

— Hoor eens, zeiden anderen: die Van der Welcke, heeft maar gehandeld als een gentleman.

— Wat, er van door te gaan met de vrouw van een ander?

— Neen, maar haar later te trouwen...

— Dat had niemand hem nagedaan...

— Zij is ouder dan hij.

— Zes jaren...

— Neen, vier jaren...

— Niemand had het gedaan.

— Neen, niemand.

— En hij is een verduiveld nette kerel geweest.

— Altijd geweest...

— Altijd geweest.

— Zij, als oudere vrouw, die de wereld kende...

— Heeft hèm, piepjong mens, gedébaucheerd.

Het klonk alles alsof de jaren, de vele jaren er nooit waren geweest.

— Ja, maar, voor een jong vrouwtje... het is soms moeilijk, hoor...

— Waarom heeft ze dan zo een oude man getrouwd?

— Uit ijdelheid, niets dan ijdelheid...

Het oordeelde, verdedigde en veroordeelde, alles alsof de jaren, de vele jaren, er nooit waren geweest.

De kennissen van de Van Lowe's of van hun kennissen, of de familie van hun familie, waren niet slechter dan andere mensen. Maar zij zagen elkaar op thees en soirées in de Witte en op Scheveningen, en hun conversatie moest voedsel hebben. Wat er ook voor grote dingen gebeurden op de wereld, het meest