Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/17

Deze pagina is proefgelezen

zelf! Nu, ze zou wel eens hun gezichten willen zien, als ze morgen zei; ik heb geen tijd hoor; of, ik blijf vanmiddag thuis; of, ik ben wat moe. — Ja, Dorine, wat moe!

Mopperend belde ze aan, in de Alexanderstraat, bij mama; in de gang ontdeed ze zich van haar plunje. En nu, uit haar lange mantel, kwam ze te voorschijn als een klein, pittig, mager vrouwtje, vijf-en-dertig, het gezicht wat tanig en mager, de borst wat ingevallen in een pijnlijk nauwe blouse van donkere zij; het grauwige kleurloze haar weggetrokken en weggestreken in een knotje van achteren; heel mager, zonder heupen, zonder enige lijn van ronding, met die donkere ogen van de Van Lowe's, die bij haar waren verstandig en bewegelijk, maar met iets vreemds van stil verwijt en heel inwendige ontevredenheid, als broeiende onder haar blik. Tevens had zij iets behouden van heel jong-meisje, iets onschuldigs en vrolijks en levendigs. Terwijl zij haar handschoenen uittrok, schertste zij met de meid, over het natte weer een goedige aardigheid zeggende. Zij voelde aan de haren of ze wel goed strak zaten, naar achteren getrokken, en trippelde de trap op met een schommelgang, de schouders op en neer, de benen wijd. In haar vrolijke levendigheid nu had zij iets jongs en onbehouwens...

Zij vond mama boven, in de suite, terwijl Klaartje de lichten der gaskronen opstak.

Mama, ze komen allemaal! riep Dorine dadelijk. Toen schrikkende voor de meid, fluisterde zij:

— Ik ben vanmiddag bij ze allen geweest; eerst bij Karel, toen bij Bertha, toen bij Adolfine; neen, eerst bij Gerrit...

Zij verwarde zich, lachte, deed mama naast zich zitten, en vertelde wat al de broers en zusters gezegd hadden. Het gezicht van de oude vrouw straalde van vergenoegen.

Zij kuste Dorine.

— Je bent een lieve meid. Dorinetje, zeide zij met die stem van moederlijkheid, die zij tegen al haar kinderen, zelfs tegen Bertha, die vijftig was, aannam en die zij nooit zich had kunnen afleren. Je bent een lieve meid, zoveel moeite gedaan te hebben. En al de anderen zijn ook heel aardig, vanavond te komen, want ik weet, dat het sommigen van hen veel kost alles te vergeven en te vergeten, en Constance weer als hun zuster aan te nemen. Des te meer waardeer ik het in hen...

Mevrouw Van Lowe zei dat waarderend, maar een beetje bazig, als kende zij de kinderen wel een eigen denkwijze toe, maar als vond zij het toch ook heel natuurlijk, dat zij de wens hunner moeder eerbiedigden. En met Dorine zag zij toe, hoe de meiden de speeltafeltjes schikten; een in de huiskamer, een in de salon, en een in het kleine voorkamertje. Het was de heilige Zondag, de avond van het "familie-tafereel", zoals de kleinkinderen het onder elkaar noemden in hun ondeugende "slang". Dan verzamelde mama zoveel Van Lowe's, Ruyvenaers, Van