Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/173

Deze pagina is proefgelezen

Van Lowe wist niets, altijd uit een soort reverentie gespaard door al haar kinderen, in wat ook voor familie-incident, zodat zij eigenlijk altijd leefde en over hen heen tronen bleef, in de illuzie der goede verstandhoudingen en nauwe banden — en Constance ook wist niets, zacht gelukkig, zacht voldaan, met die vriendelijke weemoedige kalmte over haar gezicht en in haar ziel, die de weerspiegeling was van haar stemmingen. De volgende Zondag echter, aan de lunch, alleen wetende, dat Addy nog boos was op Jaap, zeide zij:

— Addy... zou je nu vanmiddag niet maar eens naar de drie jongens gaan, en het bijleggen met Jaap?

Maar Addy weigerde beslist.

— Mama, ik wil anders alles doen om u pleizier te doen, maar ik ga niet meer naar die jongens...

Constance werd driftig.

— Dus om wat je zelf noemt een jongenstwist... over een kat... wil je je brouilleren met de kinderen van een zuster van mama. Addy schrikte: het was waar, die oorzaak leek zo onredelijk...

Maar Van der Welcke, deze dagen, ook ingehouden, nerveus, zeide trillende:

— Ik verkies ook niet, Constance, dat Addy meer met die jongens omgaat...

Zijn beslist woord deed haar drift opzieden, en de zachte kalmte was weg...

— En ik verkies, riep zij uit; dat Addy die brouillerie bijlegt!

— Mama, heus, ik kan niet.

— Constance, het is onmogelijk... Hoewel zij beefde in haar zenuwen, was er iets in hun beider beslistheid, dat haar kalmeerde. Maar zij werd achterdochtig.

— Zeg me, waarom je gekibbeld hebt. Als je het onmogelijk kunt bijleggen, is het niet om een kat.

— Laat ons, als het mogelijk is, eerst rustig eten, zei Van der Welcke. Ik zal je straks alles zeggen, als je tenminste kalm kunt zijn.

Hij begreep, dat hij haar niet meer in onwetendheid kon laten. Zij verzamelde haar geestkracht om rustig te blijven. Na de lunch, alleen met haar man, vroeg zij:

— Zeg mij nu, wat er is...

— Op éen voorwaarde, dat je kalm blijft... Als het enigszins mogelijk is, wil ik geen scène. Al was het alleen om ons kind, dat veel heeft geleden.

— Ik ben kalm... Zeg het mij... Waarom heeft hij geleden?

Hij zei het haar, nu. Zij bleef kalm. Zij had eerst nog, uit geest van tegenspraak, willen vergoelijken, maar een diepe neerslachtigheid zonk in haar, toen zij dacht aan hun kind, en dat hij geleden zou hebben. Zij voelde, heel kort, een vlijmende pijn na, een twijfel, of het niet heel verkeerd was geweest, dat zij