terug was gekomen, in haar land, in haar stad, te midden van al de haren. Maar zij zeide alleen:
— Kwaadspreken... dat schijnen de mensen overal te doen...
Nu zij kalm scheen, wilde hij haar ook alles zeggen, en vertelde haar, dat hij geweest was bij de Van Saetzema's en Jaap had gedreigd.
Haar drift ziedde even op, maar viel dadelijk neer, in de diepe neerslachtigheid, die als plotseling haar verlamde, zo moedeloos maakte, dat zij niet wist, wat, hoe. De vlijmende pijn na, en de twijfel weer, of het niet heel verkeerd was geweest...
Maar zij uitte die twijfel niet, en zij ging alleen naar de "torenkamer", waar haar kind nog was...
Ga je uit, Addy? vroeg zij vaag, kalm in haar neerslachtigheid.
— Laten wij samen uitgaan, mama, zeide hij.
Zij glimlachte, blij, dat hij zijn Zondagmiddag gaf aan haar, met die rechtvaardigheid, waarmee hij zijn gunstjes verdeelde. Zij stond voor hem, haar blik vaag, en nu vochtig, de glimlach toch nog om haar mond.
— Is dat goed, mama?
Zij knikte van ja. Toen knielde zij neer bij het kind, waar hij zat, met zijn boek in de handen, en het was als maakte zij zich heel klein, als kroop zij ineen, en zij legde haar hoofd op zijn kleine knieën, sloeg haar arm om hem heen. Zij weende heel zacht in zijn schoot.
— Kom, moesje, wat is er...
Zij wist nu, wat hij geleden had, een leed, bijna te zwaar voor zijn leeftijd. Zij had hem bijna vergiffenis willen vragen, maar zij dorst niet. Zij zeide alleen:
— Addy, je hebt papa wèl geloofd, niet waar?
— Ja...
— En mij, geloof je mij ook, als ik je ook nu zeg... dat het niet waar is... wat de mensen vertellen.
— Ja... Ik geloof u...
Hij geloofde haar, en toch bleef een achterdocht in hem na... Er was iets, al was dàt niet waar. Er was iets. Maar hij vroeg niet wàt het was, uit eerbied voor die verleden jaren, de eigen jaren zijner ouders.
— Mijn kind! snikte zij, steeds in zijn schoot. Zeg me, mijn kind, heb je verdriet gehad?
Hij knikte even van ja, en drukte haar tegen zich aan, hief haar op, nam haar tegen zich op zijn knieën, met de liefkozing van een kleine man... Zij sloot de ogen, aan de borst van haar zoon. Zij voelde zich zo loom van neerslachtigheid, dat zij daar had willen blijven liggen. Het was of de illuzie begon ineen te brokkelen, als een geliefd huis van sympathie, waar geen sympathie bleek te zijn.