Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/182

Deze pagina is proefgelezen

waarheid en zekerheid, ook al had zich voor hem geopend, venster na venster, waardoor hij in de wereld blikte... Tussen hen beiden, kreeg het terug zijn vroeger wezen, zijn vroegere stem, zijn kinderlijke buien zelfs, werd hij opnieuw de troost en het doel van hun beider bestaan... Zij wandelde aan zijn arm; hij fietste met hem hele einden, dol van lucht, en van ruimte... Het huis klonk van zijn jonge, ernstige, al diepe stem... Als zij hem aanzag, meende zij echter, dat hij gegroeid was, breder geworden, dat de lijn van zijn hoofd, de ronding van zijn wangen verloren de donzen kinderlijkheid, die toch nog van zijn jaren was...

En als Van der Welcke, zich vervelende in zijn rookkamer, bij Addy in de "toren" ging zitten, nauwgezet altijd eerst vragende of hij zijn zoon ook hinderde in zijn werk, nam hij hem niet meer op zijn schoot...

 
 

XIII


Het was in de grote vacantie, toen de oude heer Van der Welcke op een morgen zei tot zijn vrouw:

— Waarom zouden wij de kleine jongen niet eens te logeren vragen...

Tussen de oude mensen werd nooit veel gesproken, maar stilzwijgend, of, uit een enkel woord, hoorden zij, wat er omging in elkanders peinzend gemoed.

Eerst des avonds vroeg de oude dame;

— De kleine jongen alleen?

— Alleen... of met Henri...

Eerst twee dagen daarna, opperde de oude mevrouw:

— Zouden wij ze dan niet vragen... allen... Constance ook?

De oude man zeide niets, en las door, of hij niet had gehoord, en de oude vrouw drong niet op antwoord aan. Maar des avonds, toen zij, in de donkere zomernacht, zaten te staren naar buiten, ieder gezeten aan een raam, zei de oude heer Van der Welcke:

— Neen, ik hou niet van die vrouw... Laat ons Henri vragen met Adriaan...

Zij zei niets. Zij was gewoon te gehoorzamen aan de wensen van haar man, en zo, indertijd, had zij ook Henri opgevoed, te gehoorzamen aan de wensen van zijn ouders. Zo, gehoorzaam, had Henri zijn leven, zichzelf op hun bevel, gegeven aan die vrouw... Wie van beiden de meeste schuld had gehad, wie de verleider, de verleidster was geweest, wisten zij niet — wilden zij niet weten, omdat alle verleiding des duivels was... Maar Henri was een man: op hèm, kwam dus de verantwoordelijkheid. Verantwoordelijk hij, hadden zij hem bevolen, door zich op te offeren, zijn misdaad te boeten, voor God en de men-