omdat het gedrukt was: te lezen voor iedereen — een ontzettende schande, die hij ten koste van hij wist niet hoeveel, had willen ontlopen. Ook welde het in hem op om naar het bureau van de Dwarskijker te gaan, ergens verborgen in een obscuur straatje, en de redacteur met zijn rotting af te ranselen. En zonder dat hij eigenlijk wist waarom, en hoe hij zich verleiden liet tot dat ondoordachte, onlogische woord — het woord als van een kwaad kind, dat niet meer denkt in de opbruising zijner driften, riep hij uit:
— Het is ook jouw schuld!
— Mijn schuld! herhaalde zij heftig. Mijn God, mijn God, waarom? Waarom is het mijn schuld?
— Het is jouw schuld! Jij bent hier willen komen wonen, in dat ziekelijke verlangen van je naar je familie. In Brussel kende ons niemand, en sprak niemand over ons, en ons leven was er, zo niet gelukkig, dan toch rustig. Hier is er altijd wat, altijd wat! Hier is het geen leven!
— En jij dan, verlangde jij niet terug? Was ik het alleen, die verlangde!? riep zij uit, gekwetst door zijn onredelijkheid.
Maar hij hoorde haar niet en al zijn opgekropte bitterheid kwam los.
— Hier loop ik iedere dag over straat, alsof iedereen mij aankijkt en nawijst! Als ik kom in de Witte of op de Plaats tussen al mijn kennissen van vroeger, voel ik mij misplaatst als een indringer, als iemand, die niet is te avoueren. Het is jouw schuld, het is jouw schuld!
— Mijn schuld!
— Waarom heb je volstrekt in Holland willen terugkeren!
— Maar jij dan?
— Ik?
— Ja, jij niet? Verlangde je soms niet naar je ouders, naar Holland! Heb je zelf niet gezegd, dat het goed zou zijn voor ons kind!
— Voor ons kind! riep hij uit, niet horende, in zijn onmachtig ziedende drift. Voor ons kind! — en hij lachte zo bitter, zo schamper, als zij misschien nog nooit zijn lach had gehoord. Voor ons kind! Ik kan wat doen voor hem hier! Al werkt hij nog zo goed, al heeft hij nog zoveel tact, altijd, altijd, zal men hem later, ook al komt hij in de carrière, die ik heb moeten breken, blijven nahouden het schandaal van zijn ouders! Voor ons kind...! Laat hem boèr worden... als hij dan Hollander moet zijn in Holland... Ergens verborgen voor al onze familie, onze kennissen, onze relaties. En het is alles, alles jouw schuld!
— Je bent onredelijk! riep ze uit, trillende onder zijn belediging. Hebben wij ons iets te verwijten, Henri, dan hebben wij ons dat samen te doen, en dan heb jij niet het recht, mij, mij... een vrouw, alleen te laten dragen, de last van onze ellende!
— Die ellende zou tenminste niet besproken, beschimpt,