Zij lachte schamper.
— Doe je dat ook voor de toekomst van je zoon?
Hij hield zich in, krampte de vuisten, liep huilend de kamer uit, gooide zich in zijn fauteuil boven, rookte sigaret na sigaret, liep op en neer. razend en machteloos.
Die avond kwamen Gerrit en Paul aan, en zij wisten ook van de Dwarskijker: zij vertelden, dat bij Van Naghel ook een exemplaar van het pamflet in de bus was gestoken. En Gerrit, razend wordende omdat Van der Welcke nog razend was, zei:
— Als je die vent op zijn gezicht wilt slaan, Van der Welcke, ben ik je man!
Paul, moe, sloot de ogen, keurde af met die geblazeerde uitdrukking van zijn gehele gezicht.
— Beste Gerrit, wees nu weer niet de flinke ritmeester, met de sabel, die er maar op inhouwt, en alles denkt kapot en klein te kunnen slaan. En jij Van der Welcke, hou je in Godsnaam kalm, als je de zaak niet wilt verergeren.
— Maar wat te doen? vroeg Constance nerveus.
— Totaal niets, zei Paul filozofisch.
XVIII
Het was midden November, en Constance herinnerde zich, dat Bertha haar tweede receptiedag had, de derde Dinsdag van die maand. Het was een paar dagen voor de verschijning van het volgende nummer van de Dwarskijker, die haar, zonder dat zij er meer over sprak, de gehele week eigenlijk geen rust liet, bang als zij was voor gedrukte woorden, die nijdig deden en kwaad wilden. En als om haar belofte aan Van der Welcke gestand te doen, zei zij die middag aan de lunch, dat zij naar Bertha ging, omdat het Bertha's jour was. Hij begreep dadelijk wat haar bedoeling was, en het verwonderde hem eigenlijk, dat zij het plan zich te pousseren niet opgaf. Hij had eerder gedaçht, dat zij in de ontzenuwing van hun gesprek die gedachte wel in zich had voelen opkomen, maar dat ze haar later, na die ontzenuwing, geen ernst zou zijn. Hij herinnerde zich, dat die recepties bij de Van Naghels voor de familie altijd iets zeer officieels waren gebleven: mama Van Lowe ging er een enkele keer heen, en oom en tante Ruyvenaer, hoewel er totaal niet in hun element, verschenen ook éen keer in de winter, omdat zij dat bij vergissing begonnen waren, en nu verlegen waren weg te blijven, maar verder kwamen de familieleden er nooit. Voor de familie hadden die ontvangdagen altijd behouden iets van officiële gewichtigheid en aristocratische ontoegankelijkheid, en Cateau, bijvoorbeeld, zei heel ernstig tegen Karel:
— Vandààg... heeft Bèrtha... haar jour! met iets van eerbied voor die jour, waarop de upper two and three van