Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/210

Deze pagina is proefgelezen

— Ach tante, ik geloof niet, dat tante Adeline en tante Cateau en tante Adolfine het prettig zouden vinden te komen, zei Marianne, geen ogenblik twijfelend aan Constance's oprechtheid.

— O, niet? zei Constance koeltjes. Ja, tante Adeline heeft het zo druk altijd met de kinderen... en tante Cateau...

Zij voltooide niet haar zin, want een paar heren lieten zich aan haar voorstellen, wetende, dat zij de zuster was van mevrouw Van Naghel.

Zij wilde maar heel kort blijven. Na een paar minuten stond zij dus op, en naderde Bertha om afscheid te nemen; op hetzelfde ogenblik echter nam mevrouw Van Eilenburgh van Bertha afscheid... en Constance wachtte een paar seconden. En in die paar seconden lette zij op, heel duidelijk, dat mevrouw Van Eilenburgh haar opzettelijk de rug toedraaide als om haar niet te zien — afscheid van Bertha nam, en haàr geen gelegenheid gaf te groeten... Het was niets dan een nauw merkbare beweging en het kon in ieder geval een heel natuurlijke onoplettendheid zijn geweest, maar, op dit ogenblik, Constance voelde het, was het opzet, en opzet te krenken... Zij glimlachte ironisch, een lach in de ogen, de lippen dun trekkende, en zij dacht:

— Ze is de nicht van De Staffelaer... ik zal wel meer zijn neven of nichten ontmoeten...

Nu kon zij van Bertha afscheid nemen.

— Adieu, Bertha.

— Adieu, Constance, het is lief van je geweest...

Constance, een ogenblik, zag Bertha in de ogen. Zij zeide niets, zij deed niets dan dit: Bertha in de ogen zien, terwijl zij haar hand nog vasthield... En zij zagen elkaar een ogenblik in de zielen. Een ogenblik — er kwamen geen nieuwe visites; er werd verderop druk gesproken — had Bertha gelegenheid, iets te zeggen, dat zij onweerstaanbaar voelde komen op haar lippen.

— Constance... dat artikel...

— Ja...?

— Van Naghel is er erg ontstemd over.

Constance haalde haar schouders op.

— Je weet er van? vroeg Bertha.

— Ja, ik kreeg ook... in mijn brievenbus... zo een pamflet.

— Het is verschrikkelijk

— Het is beneden ons, ons er iets van aan te trekken.

— Ja maar... voor Van Naghel... is het heel onaangenaam.

— Aangenaam is het voor mij... ook niet bepaald... maar...

En zij haalde haar schouders op, niet willende zeggen, hoezeer zij er onder leed, beefde in al haar zenuwen: voor dat gedrukte woord van schandtaal. Maar zij begreep, dat ook Bertha er al die dagen onder geleden had, onder dat gooien met vuil, dat heel waardig was, om te doen, of men niet achtte, maar dat bezoedelde desniettemin... En Bertha vond nog een ogenblik om te zeggen: