Dat is de dochter van Marie! schreeuwde tante Tien. De dochter van Marie!
— De dochter...?
— Van Marie...
— Bertha?
— Neen, niet Bertha... maar Gertrude...
— Gertr-u-u-de! schreeuwde tante Tien.
— O... zo... Gertrude? knikkebolde tante Rien.
— Ach, kind! zei mevrouw Van Lowe, zenuwachtig droevig door de gedachte aan het gestorven dochtertje in Buitenzorg.
— Laat maar... mama! zei Constance. Ze kunnen het toch niet onthouden wie ik ben...
— Ze zijn ook zo koppig.
— Ze zijn zo oud.
— Ik word zo bedroefd, dat ze je altijd voor Gertrude aanzien... arme Gertrude!
— Mama, wees niet treurig.
— Neen kind... Maar ach, waarom ben je Dinsdag naar Bertha gegaan!
— Waarom heb ik daarmee kwaad gedaan, mama...
— Kwaad niet, kind... Maar... ach... Dag Herman, dag Lotje...
Het waren oom, tante Ruyvenaer, hun meisjes kwamen achter hen. En Constance, in hun ogen, zag als iets van medelijden.
— Zeg... Constàns! fluisterde tante Lot.
— Tante...
— Weet mama... van die beroèrrde artikel?
Constance werd bleek.
— Ik geloof niet, tante.
— Maar jouw zuster Dorine moet weten
Zij wenkte Dorine, die zeer zenuwachtig was.
— Zeg, Dorine... wéet mama... van die beroèrrde... artikel?
— Neen, tante, zei Dorine, en zij scheen Constance vergeten te groeten.
Ik ben telkens aangekomen, heb in de brievenbus gekeken...
— Vandaag? vroeg Constance.
— Ja...
— Hoe meen je... vandaag...? Een week geleden, meen je?
— Neen, een week geleden heeft mama dat niet gelezen... maar ik was bang voor vandaag.
— Vandaag?
— Voor dat van vandaag.
Constance greep Dorine bij de arm.
— Staat er... dan... vandaag...
— Ja... fluisterde Dorine koel. Wist je het niet?
— Weet je niet, Constàns? vroeg tante Lot.
— Neen... ik heb niets ontvangen...