Ik kan mijn fout nog herstellen. Ik kan nog moeite doen voor die rehabilitatie. En die rehabilitatie... verlang ik... eisch ik... vooral, Bertha, van jou.
— Van mij!!
— Van jou... vooral. Juist omdat je de zuster bent, wier man niet alleen een hoge positie bekleedt, maar ook de meeste relaties van ons allen bezit in de kring, die vroeger de côterie uitmaakte van ons ouderlijk huis. Juist daarom... juist daarom eis ik van jou, Bertha, mijn rehabilitatie. Als ik dan niet rustig... in een hoekje... hier in Den Haag leven kan, in een beetje sympathie van familie, als die eenvoudige verlangens dan worden besproken, gekritizeerd — als ze de oorzaak zijn, dat mijn ongelukkig verleden — mijn misstap, mijn zonde — hoe je het ook noemen wilt — opgerakeld wordt, niet alleen door vuile schandblaadjes, maar ook op de kletspartijen en sociëteiten van Den Haag — dan wil ik uit mijn hoek te voorschijn komen... dan wil ik mij rehabiliteren — niet alleen voor mij — maar voornamelijk voor mijn zoon en dan eis ik die rehabilitatie van jou. Het is mogelijk, dat mijn zusterlijke sympathie je onverschillig laat, maar als de voorwaarde van die sympathie stel ik nu mijn rehabilitatie...
— Mijn God, Constance... wat kàn ik... wat kan ik voor je doen!.
— Wat je voor mij doen kunt... Mij ontvangen op je jours. Je man duidelijk maken, dat je mij ontvangen moet, dat je tegenover een zuster niet anders handelen kan, dàn haar ontvangen... nu zij eenmaal — ter kwader uur — teruggekeerd is in Den Haag. Niet meer aarzelen om mij te presenteren, aan wie het ook zij in je salon... riep zij uit, met bevende zwarte ogen, trillende in haar zenuwen, steeds gezeten tussen Bertha en Paul; haar zuster bijna hijgende van stille opgewondenheid, radeloosheid — haar broer met ontzetting luisterend naar haar eisen, die hem, zachtjes-blasé wijsgeer, zonder enige filosofie voorkwamen. Wat je voor mij doen kunt? Het niet anders dan heel natuurlijk beschouwen, en je kennissen pogen te dwingen het niet anders dan heel natuurlijk te beschouwen. dat je mij ontvangt...
— Ik zou heel gaarne alles willen doen, wat je mij vraagt, Constance, als niet de hindernis was, dat wij verwanten en vrienden van De Staffelaer zien en altijd gezien hebben.
— Is je zuster je niet waard een enkele poging te doen?
— Ik kan niet kiezen tussen mijn man en mijn zuster.
— Bertha! zei Constance, en zij weende, weende bijna van opgewondenheid en ontzenuwing. Bertha! Probeer het! In Godsnaam, probeer te doen, wat ik je vraag... Het is voor mijn kind! Het is niet voor mij: het is voor mijn zoon...! Hij moet later de carrière volgen... die ik... die ik aan Van der Welcke heb onmogelijk gemaakt... Doe het voor mijn zoon... Mijn God, moet ik je smeken! Doe het, ik bid je Bertha; probeer het, probeer het te doen... spreek met Van Naghel...