willen hebben en haar zal willen helpen in de vervulling van een natuurlijke wens... Zie, Van Naghel — toen ik hier kwam, nu acht maanden geleden, dacht ik niet anders dan hier rustig te leven in mijn hoekje, en met wat sympathie om mij heen. Wat sympathie van mijn broers en mijn zusters, die ik zó lang niet gezien had... Het is waar: bizonder veel recht op die sympathie had ik niet... maar waar ik voelde in mij... een gevoel... een verlangen... een smachting... naar Holland, Den Haag, naar jullie allen... heb ik mij de illuzie gemaakt... dat ook iets... iets... heel weinig... van dat gevoel bij mijn broers en zusters aanwezig was... Ik weet niet in hoever ik mij vergist heb...: ik wil er op dit ogenblik niet in doordringen. Zo even zei Bertha mij, dat zij voor mij voelde, als voor een zuster; en ik neem dat gevoel dankbaar aan... Van Naghel, ik kan niet eisen, dat jij, mijn zwager, iets voor mij gevoelt van familiegevoel; maar als aan de man van Bertha vraag ik je, smeek ik je: probeer een broer voor mij te zijn... Help mij... Neem mij niet kwalijk, dat ik gisteren je een onaangekondigde visite heb gemaakt en je daardoor heb geschokt en verwonderd. Maar vergun mij... vergun mij... ik vraag het je als een gunst, Van Naghel... vergun mij, ter wille van mijn kind, in je huis... in jouw huis het eerst, pogen te verkrijgen... een soort... van rehabilitatie... in de ogen van onze kennissen... in de ogen van geheel Den Haag... Ik smeek je hier, Van Naghel... vergun mij dat, en help mij daarin... Vergùn mij... te komen op je jours... ook... al ontmoet ik... dan soms... verwanten, kennissen... van De Staffelaer. Mijn God... Van Naghel... wat voor kwaad... wat voor kwaad... kan dit jou doen... als je met autoriteit... met autoriteit... mij... enigszins... de hand boven het hoofd houdt... als je met autoriteit... met autoriteit... enigszins mij... beschermt... voor het kleine... het lage... gelaster... als je énige grootheid van ziel hebt... om mij te helpen de mensen... de mensen... te laten vergeten... dat... wat ik vijftien jaar... vijftien jaar geleden... gedaan heb... Van Naghel, dan zùllen de mensen ook vergeten, dan zullen ze niet meer lasteren... dan wórd... ik gerehabili— teerd... in jouw huis, Van Naghel... juist omdat je een hoge positie bekleedt, in aanzien bent... heel veel relaties hebt... heel veel macht... heel veel kracht... je wil door te zetten. Van Naghel, als je maar wilde ... mij helpen... en al is het dan niet voor mij... voor mijn zoon. Voor mijn kind, en hem later de carrière... de carrière... van zijn vader... die ik... die ik heb gebroken... te laten vervolgen, volgens de wens van zijn vader, de wens van zijn grootouders. Ik vraag je zo weinig, Van Naghel... juist omdat jij bent, die je bent... is de inwilliging van mijn verzoek je zo weinig! Van Naghel, indertijd heeft papa je geholpen: ik bid je, help nu ook zijn kind... en de zuster van
Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/226
Deze pagina is proefgelezen