Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/229

Deze pagina is proefgelezen

stortte zich tussen hen beiden, en hij greep Van der Welcke's arm...

Bertha barstte in een zenuwsnikbui uit en slaakte gil op gil... Constance viel bijna flauw. De twee mannen stonden tegenover elkaar, geen salonmensen meer, oprazende in haat...

— Ik ben tot je dienst... wanneer je wilt! zei Van der Welcke.

— Natuurlijk! krijste Van Naghel met puilende ogen, bloedrood zijn wang, als was de klap hem gegeven. Jij... je hebt niets te verliezen... Jij kan... als een kwajongen... slaan, vechten, duelleren.

En zich omkerende, razende, rillende van schaamte, maakte hij zich weg uit aller ogen door de gangdeur...

De deur van de salon was geopend... Dorine, Adolfine, Cateau hadden gehoord de heftige woorden, Bertha's snikken en gillen. Zij hielpen Bertha, terwijl Paul Constance half flauw de salon drong binnen te gaan. Zij wankelde.

— Mijn God! riep zij uit. Henri! Henri! Wat heb je gedaan!!

Mevrouw Van Lowe trad op haar toe, tante Ruyvenaer...

— Mijn kind, mijn kind...

Als dol hing Constance in de armen van Paul, en zij herhaalde alleen:

— Mijn God! Henri!... Henri... Wat heb je gedaan...

Addy kwam naar haar toe...

— Mama...

— Addy... Addy... mijn kind... God... God... wat heeft papa gedaan...

Mama Van Lowe zonk op een stoel, snikkende.

Maar op dit ogenblik zagen, in de tweede salon, geheel verlaten, de twee oude tantes op... Op deze avonden soesden zij veel, herkenden de familieleden bijna nooit... en zij wachtten af tot het koekje en de limonade rondging, om, na die genoten te hebben, te vertrekken... Deze avond echter, stil op haar plaatsjes, maar de pratende en kaartspelende mensen stilletjes met een schuin oog beziende en heel scherp beoordelende onder elkaar, hadden zij als gevoeld, dat er niet de gewone rustige kalmte heerste op Marie's familie-Zondagavond... Dat er iets was... Dat er iets omging... Wat, zij wisten het niet... Maar nu scheen het plotseling of tante Tien, toen zij haar jongere zuster, mevrouw Van Lowe, zag snikken, heel helder werd — want, de dichtgeknepen ogen als wijder en verklaard, zeide zij tegen tante Rien, heel hard, met die scherpe stem van hardhorige, wie haar eigen orgaan zacht en zelfs fluisterend toéklonk:

— Rien... Rien... Marie huilt.

— Wat?... Huilt ze. Tien?

— Ja... ze huilt.

— Waarom huilt ze?

— Zeker... Rien... omdat een van de kinderen gestorven is...