Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/240

Deze pagina is proefgelezen

en toen had hij nog aan mama Van Lowe zijn spijt moeten betuigen ... maar enfin, dàt had hij met genoegen gedaan, want de oude vrouw was lief en hij had het beroerd gevonden, dat zij erdoor waarlijk ziek was geworden. En zo had het gymnasiastje een Haags schandaal weten te sussen, net een volwassen man... het was eenvoudig, als je er over nadacht, belachelijk, ongelooflijk, om je schouders over op te halen als je het las in een boek, en het was de zuivere waarheid geweest: het gymnasiastje had gemaakt, dat de minister of diens zoon, niet duelleerde met des gymnasiastje's vader... En nu moest Van der Welcke er om stikken van het lachen, en terwijl hij spurtte langs de wegen, als een kampioen, in tweeën gebogen in de half-cirkel van zijn rug, proestte hij in zijn eentje, en dacht hij: wat een vent toch, wat een vent! Maar zijn moeder, na scène op scène met hem, zijn vader — zijn moeder, woedend om wat haar man had durven bestaan: de hand op te lichten tegen die geëerbiedigde zwager — Zijn Excellentie — zijn moeder, dol, geënerveerd na alles wat zij op die Zondag had moeten slikken — haar had het gymnasiastje niet tegen kunnen houden: een vrouw, dat is altijd moeilijker te bedillen dan een man; een moeder lang zo gemakkelijk niet als een vader! Constance, na een scène — ze volgden elkaar slag op slag op: het onweer was niet van de lucht — had gezegd: ik geef er de brui aan... ik ga weg... ik ga op reis... en zelfs, dat zij haar zoon achterliet had haar niet tot rede gebracht... Zij had haar koffer gepakt; zij had aan Truitje gezegd het huishouden voor meneer en de jongeheer te doen, zoals zijzelf het gewoon was... en ze was gegaan... als in een drieste bui... bijna zonder afscheid te nemen van Addy... Zij hadden eerst gedacht aan een dolle streek, aan God-weet-wat, dat zij doen zou, en zij waren ongerust geweest, omdat zij niet wisten, waar Constance heen was gegaan, maar de volgende dag was uit Parijs een telegram hen komen gerust stellen, hun meldende, dat Constance voor enige tijd naar Nice ging... Brieven volgden uit Nice, en zij hadden geen vrees meer — mama Van Lowe ook niet-; misschien, dachten zij, zou de verandering Constance goed doen, en zij bleef toch nog al vrij redelijk. Zij schreef aan haar moeder, aan Addy; zij schreef aan Truitje, haar op het hart drukkende goed te zorgen voor het huis en meneer en de jongeheer, en te maken dat, als mevrouw terug kwam, zij alles in orde vond... En vooral die redelijke brief van bezorgde huisvrouw aan Truitje had mama Van Lowe en hen beiden gerust gesteld, en nu gunden zij het, dat Constance, dat mama er eens vandoor was gegaan. Maar het was een dure grap — Constance had wel geld van zichzelf meegenomen — maar toch, sedert hun verblijf in Den Haag, deed Van der Welcke niet meer aan zijn wijnen en assurantiën — was hij geen agent meer van de Brusselse huizen, en zij hadden niet veel en moesten heel zuinig zijn. Van der Welcke had dus na zeven weken