Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/242

Deze pagina is proefgelezen

— En bijna zuchtte hij er om, weemoedig, waarom wist hij niet goed — zeker, omdat het leven nog duffer zou zijn, zonder de ogen, de stem van Marianne... maar ach, het was toch maar éens om de vier of vijf weken, dat zij vroeger zo kwam dineren, dus eigenlijk... wat was het...? Wat was het waard? Neen, eigenlijk was niets iets waard... eigenlijk was de hele wereld een lamme, duffe boel, beroerd ingericht... O, als hij maar een automobiel had kunnen kopen... Het jeukte, het brandde hem, dat verlangen, zó... dat hij bijna in de verleiding kwam het ding ronduit aan zijn vader te vragen... En nu, terwijl hij na zijn lange toer, naar huis spurtte zong hij tussen zijn tanden op het rhythme van zijn vaart, een lied je, dat hij plotseling uitvond:

— Een motocar,... en een motocar: Ottocar in een motocar... Ottocar in een motocar!!

En brandende van verlangen om wat hij niet bereiken kon, trapte... Ottocar in een motocar... hij zijn wiel met een dolle razernij, met een wellust van snelheid, die de mensen op en om naar hem deden kijken, naar zijn cirkelende rug, en zijn machine-benen als van een automaat...

Hij kwam heel laat thuis, juist toen Addy klaar was om naar het station te gaan.

— Ik dacht waarachtig, dat je in de Witte bleef, vadertje! zei hij. Je bent zo laat.

— Neen, kerel, ik zou niet gedurfd hebben! riep Van der Weicke. Ottocar... in een motocar! Ik heb gespurt... ik heb gespurt: ik ben moe... moe... moe...

— Je ziet zo rood.

— Ja, ik heb me geamuseerd! Ottocar... in zijn motocar. Ik moet wel... me in mijn eentje amuseren... als jij op je hok zit.

— Wat zeg je toch, vader, van Ottocar??

— Niets, niets, een deuntje. Ottocar in zijn motocar.

— Nu, ik ga... mama halen. Dag, dolle pipa.

— Dag mijn jongen... Kom eens even hier...

— Wat is er nu...

— Kerel, ik voel me soms zó alleen, zo eenzaam... zo met niemand om me... Zeg, Addy, je blijft je vaders vriend, niet waar... jij gaat niet weg, als iedereen... Jij blijft bij je ouwe vader.

— Maar vadertje... hoe ben je nu ineens zo sentimenteel.

— Ach neen... neen... niet sentimenteel... maar kerel, ik verveel me soms zo...

— Maar occupeer je dan ook meer, vadertje.

— Ach kerel, wat moet ik me nu occuperen... Wat wil je, dat ik doe... Ach, als ik nu nog maar een car had.

— Een kar?

— Een motocar! Net als Ottocar!