Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/251

Deze pagina is proefgelezen

Nice, om al die graven en hertogen, over wie Constance gesproken had; en toen Constance afscheid nam, ging Bertha ook, en zij gingen tegelijkertijd de trap af.

— Constance, zei Bertha; kan ik je even spreken in het mantelkamertje. Constance zag hoog, verwonderd op, maar wilde niet weigeren. Zij gingen in de kleine vestiaire.

— Constance, zei Bertha: Ik wou je zo gaarne zeggen, dat het mij spijt wat er tussen ons is voorgevallen. Het heeft mij heus heel veel verdriet gedaan... En ook wou ik je zeggen, dat Van Naghel het zeer apprecieert, dat Van der Welcke hem geschreven heeft, zijn excuses heeft aangeboden. Hij heeft Van der Welcke in die geest al geschreven... Maar het zou ons beiden heel veel plezier doen samen eens bij je te komen, om te tonen, dat wij niets liever verlangen dan de vroegere goede verstandhouding te herstellen.

— Bertha... zei Constance, een beetje ongeduldig, moe. Ik ben bereid je visite te ontvangen, maar eigenlijk zou ik je willen vragen: wat geeft het... en waarom doe je het? Laat ons toch een beetje eerlijk zijn in de wereld... als het niet nodig is te huichelen... Soms moet men wel eens onoprecht zijn... maar tussen ons is het niet meer nodig. Wij weten van elkaar, dat sympathie tussen ons, moge ze ook bestaan hebben, dood is. We ontmoeten elkaar nergens anders dan bij mama, en hààr tonen wij onze brouille niet. Verder, vind ik, is het uit tussen ons.

— Dus je hebt liever niet, dat Van Naghel en ik komen.

— Ik heb niet te beslissen, Bertha: ik zal Van der Welcke spreken, en je een woordje schrijven.

— Constance... is die koelheid je enig antwoord?

— Bertha... ik geloof niet, dat ik kort geleden gemis had aan warmte. Ik heb het jullie allen getoond, dat ik voor jullie allen veel sympathie had... Ik heb misschien op mijn beurt wat te veel geëist, maar hoe het dan ook zij... ik ben teruggestoten. En nu trek ik mij terug. Dat is alles.

— Constance... je weet niet hoe het ons allen verdriet doet, dat de oude tantes zo... gesproken hebben. Het zijn oude kindse mensen, Constance. Mama is er ziek van geweest, is er nog zenuwachtig van; ze kan haar zusters niet meer zien, ze is soms in razernij er om, als ik mama nooit gezien heb... en ons allen... ons àllen, Constance... doet het verdriet ... innig verdriet.

— Bertha, die oude, kindse mensen... hebben als dove vrouwen uitgeschreeuwd... wat de stille mening was... van de hele familie.

— Constance, ik bid je: wees niet zo hard! Je bent hard, onrechtvaardig. Ik zweer je, dat je je vergist. Dat dat niet zo is... Laat het mij je tonen in het vervolg, laat het mij je be-