Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/256

Deze pagina is proefgelezen

 

Was het nu zo... of verbeeldde Constance zich ...? En, in haar radende weifelingen, kwam plotseling, indien het dan zo ware, een ijverzucht — maar niet een ijverzucht op de liefde van haar man: een ijverzucht op zijn jeugd. Plotseling zag zij vijftien jaren terug en zij voelde zich oud geworden, zij voelde hem jong gebleven. Het léven... het ware leven... waarheen zij soms vaag zich smachtte, terwijl zij er zich toch te oud toe vond, na de versnippering harer dagen... het ware leven... hij, hij misschien zou het nog leven kunnen, zo hij het vond; hij was er niet te oud toe!

Een hevige spijt, een nijd was er om in haar ziel, en toen dacht zij weer: neen... er is niets... en ik fantaseer over wat niet is...

Addy kwam thuis, en, met het razende regenweer buiten, was er binnen aan tafel, nu, een zachte gezelligheid. Constance was stil, maar de anderen waren vrolijk. En toen na het thee-uur de woede daar buiten bedaard scheen, stond Marianne op, bijna te loom om weg te gaan.

— Nu wordt het mijn tijd tante...

— Zal Addy je thuis brengen?

— Neen, zei Van der Welcke. Addy werkt. Ik zal Marianne wel thuis brengen...

Constance zei niets.

— O, tante, ik ben zo blij, dat alles in orde is...!

Hartstochtelijk omhelsde zij Constance.

— Oom, is het u nu geen last zo ver met me te gaan...

— Als ik maar een fiets voor je had...

— Ja, hadden we onze tandem maar hier.

— Het regent niet meer... we kunnen wel lopen.

Zij gingen, Constance bleef alleen. Haar blik had hen gaarne op straat willen volgen. Zij kon zich niet inhouden, opende zachtjes een venster, keek naar buiten in de vochtige winternacht. Zij zag hen gaan de richting van de Bankastraat. Zij liepen naast elkaar op een gewone afstand. Zij spiedde hen na een paar minuten, tot zij omsloegen.

— Neen, dacht zij; er is niets... O... het zou te verschrikkelijk zijn!

 
 

VII


Van der Welcke en Marianne gingen naast elkaar.

— Wat is het heerlijk fris nu, juichte zij bijna. De wind is gaan liggen, en de lucht is zo schoon, en kijk de hemel mooi zijn met die laatste zwarte wolken... O, ik vind het zo heerlijk, dat alles weer in orde is tussen u en papa! Ik leed er zo onder. U weet, dat ik veel van u beiden hou, van tante, en u, en van Addy, en nu was het zo treurig... Heeft tante nog wrok? Zeker wel... Ach, nu begrijp ik het wel... dat zij graag