Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/271

Deze pagina is proefgelezen

tafel, met je vrouw, en met je jongen... Misschien, àls ik het zeg, wat ik in Amerika heb gedaan, zal, na een eerste verwondering, mevrouw Van der Welcke huiveren zo een zonderlinge man aan haar tafel te hebben gevraagd, en mij vermoedelijk al een heel slecht voorbeeld vinden voor Addy... Laten wij dus liever niet meer over mijzelf spreken, en over wat ik gedaan heb in Amerika.

Maar Van der Welcke was nieuwsgierig geworden.

— Neen kerel, zo kom je er niet van af... Ik kan me niet begrijpen, dat je iets zou gedaan hebben, dat Addy niet weten mag, en in alle geval behoeft hij je niet tot voorbeeld te kiezen... Maar ik brand van nieuwsgierigheid, en ik wil weten wat je uitgevoerd hebt in Amerika. Toch niet overal gelezen over de Vrede...

— Neen, zelfs geen enkele maal...

— Nu wat dan?

— Maar Hans, wie heeft daar nu wat aan, om zo lang over mij te spreken.

— Wij allen, meneer Brauws, zei Constance. Wij stellen belang in u, zeer zeker. Maar als u liever niet spreken wilt over die tijd, zullen wij niet indiscreet zijn.

— Jawel, jawel, zei Van der Welcke ongeduldig. Ik ben, voor de drommel, wèl indiscreet. Max, ik moet het weten...

— Nu dan, zei Max Brauws, heel eenvoudig en schuchter, en als maakte hij verontschuldigingen; op gevaar af, dat je vrouw mij nooit meer vraagt aan haar tafel...: ik ben er sjouwer geweest.

Zij zagen hem alle drie aan, en begrepen niet.

— Sjouwer? vroeg Van der Welcke.

— Sjouwer? vroeg Constance.

— Ja, mevrouw... eenvoudig sjouwer en dokwerker.

— Dokwerker? vroeg Van der Welcke angstig, menende om de rustige stem van Max Brauws, dat hij plotseling krankzinnig was geworden.

— Ja, Hans, dokwerker. En later heb ik als stoker gewerkt op een ijzerfabriek, zoals die van mijn vader.

— Als stoker? vroeg Constance.

— Ja mevrouw, als stoker op een fabriek... En toen later als machinist op een locomotief... En toen... maar dat was heel zwaar werk, ben ik korte tijd mijnwerker geweest... maar toen ben ik ziek geworden.

— Mijnwerker? zei Van der Welcke vaag, van verwondering geslagen.

En ten laatste, zich losmakende van die verwondering, barstte hij los:

— Zeg, Max, als je nu ernstig spreken wilt, doe het dan, maar verkoop geen zotteklap of hou me niet met open ogen voor de gek. Ik begrijp er niets van, van wat je me vertelt, of ik moet veronderstellen, dat je vader boos op je is geweest, je geen