Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/287

Deze pagina is proefgelezen

houden gaan. Zeg mij: kàn u niet meer van oom houden?

— Mijn kind...

— O, ik zie het: u kàn het niet meer... Neen, u kan het niet meer... En oom is zo lief toch, zo goed... al is hij zo driftig, en opgewonden. Hij is zo jong: net een opgewonden jonge student soms, zei Henri... Toen met papa, in die scène, net een kemphaan... U weet, in de familie... de ooms zijn bang voor oom Henri, omdat hij altijd wil duelleren. Maar dat is zijn drift: in werkelijkheid is hij lief, is hij goed... Ik weet het, tante, want als oom mij thuis brengt,... spreken we over allerlei dingen... vertellen we elkaar van alles... Het mag toch wel: u is toch niet jaloers, tante?

— Neen kind...

— Neen, u is niet jaloers... Oom Henri is toch ook mijn oom, niet waar... en ik mag wel eens met hem praten... Hij praat zo lief... de tijd vliegt om als oom praat... Zeg mij, tante, die Brauws, is dat eigenlijk wel een heer?... Hij is arbeider geweest.

— Ja, maar omdat hij wilde...

— Ik begrijp niet zulke vreemde mannen, u wel? Neen, u ook niet... Neen, u kan niet zo een vreemde man begrijpen, evenmin als ik... Stelt u zich nu eens voor...: oom Henri als arbeider!! Kan u het zich voorstellen, neen, neen, onmogelijk! Hij spreekt mooi, die Brauws en een avond lang heb ik gedweept... met de Vrede...

— En sedert...

— Niet meer. Ik dweep niet lang. Dwepen... dat is niet voelen ... Als ik voel...

— Wat...

— Dan is het — geloof ik — voor altijd. Voor altijd.

— Mijn kindje, wat ben je toch week...

— U ook: u schreit weer...

— Neen, Marianne.

— Jawel, u schreit weer... Laten we samen schreien, tante. Ik ben — ik weet niet waarom — in een stemming om te schreien met u... Daar, daar ik huil...

Zij knielde neer bij Constance, en haar tranen vloeiden werkelijk.

— Kind, je mag je zo niet opwinden. Daar hoor ik stappen: daar komt oom...

Het jonge meisje herstelde zich, toen Van der Welcke binnenkwam. Hij bleef een ogenblik op de drempel, glimlachende in een glans en blijdschap van zijn jongblauwe ogen. Zij, een seconde, zag hem aan.

— Zo, dag Marianne... In lange tijd heb ik je niet gezien ...

— Ja... u "stookt" ook maar met Brauws... En ik ben een echte kapel geweest. Verbeeld u, op het Hofbal, verleden, juist toen de Koningin binnen kwam...

Zij zette zich en vertelde haar verhaaltjes, met een stem,