Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/289

Deze pagina is proefgelezen

— Mama kan toch ook eigenlijk niet van haar houden.

— Anders zou oma haar wel engageren weer te komen.

— Het is veel rustiger, nu ze maar niet meer komt.

— Nou, ik hou wel eens van herrie, zei Jaap.

— Heb jij de Dwarskijker vanmiddag gelezen, Jaap.

— Ja... maar er staat al lang niet meer van in.

— Het is toch eigenlijk impertinent van haar, om niet meer 's Zondags te komen.

— En er van door te gaan naar Nice.

— En zelfs met Oude Jaar niet te maken, dat ze terug was.

— Ja, dan heet het: verlangen naar de familie

— En zelfs met Oude Jaar...

— Maakt ze, dat ze er niet is.

— Ja! zei Adolfine, gevoelig. Met Oude Jaar moeten we er allemaal zijn.

— Nu juist, zei oom Ruyvenaer. Dat vind ik ook...

— Heb je dan ook eens gekibbeld...

— Dan leg je het dàn met elkaar bij.

— En met éen Januari kibbel je weer met vernieuwde moed, grinnikte Jaap.

— Maar hàrt... dat heb ik altijd gezegd... dat heeft Constance niet, ging Adolfine week voort.

— Weet u, wat ik geloof, zei Floortje zacht.

— Wat?

— Dat ze Marianne aanhaalt... bij zich aan huis...

— Waarom?

— Wel expres.

— Maar waarom?

— Nu... om helemaal van haar man af te zijn.

— Van Van der Welcke...

— Natuurlijk.

— Af... te zijn?

— Natuurlijk... Hij is jong... en zij is een oude vrouw, zei Floortje, onbarmhartig voor haar moeder, vier jaren dan Constance jonger.

— Maar geloof je dan...? knikte oom.

— O neen, dat zeg ik niet.

— Maar tòch...

— Zo alleen maar... likken, als Jaap zegt...

— Demi-vierge! grinnikte Jaap.

— Jaap! zei Adolfine, boos, omdat Floortje gesproken had van "oude vrouw", Wat hoef jij daar van te weten!

— Ach, wat! zei Jaap ruw, trok de schouders op, als was mama idioot. Mijn kop af, als het alleen likken is.

Zij zagen elkander aan, oom, Adolfine en Floortje.

— Jaap, bestrafte Adolfine; je moet zulke dingen niet zeggen als je niet weet...

— En wat weet Floortje en wat weet u? En u kletst even