Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/290

Deze pagina is proefgelezen

hard als ik... Met sous-entendus... Alleen, ik zeg... wat u en Floortje denken...

Hij smeet de kaarten neer, stond op, omdat hij niet uit kon staan, behandeld te worden als een kleine jongen, die niet zou weten.

Met hun drieën spraken zij door over Marianne en Van der Welcke... omdat zij zagen... Maar van Brauws en Constance zagen zij niets en zij spraken niet over hen...

— Ach! kreunde Cateau. Wat ziet tante Adòlfine er vanavond... burgerlijk... uit!!

Zij zat aan de speeltafel met tante Ruyvenaer, Toetie en Eduard Van Raven, en langs haar gladde boezem bekeek zij iedere kaart, voor zij ze uitspeelde, heel voorzichtig, en legde ze dan met haar korte, dikke vingers, vol omzichtige zalving, neer.

— Vanavond? vroeg Eduard.

— Ja... wèl dikwijls: bùrgerlijk! verklaarde Cateau met nadruk.

— Toch de zuster van jouw man, zei tante laconisch.

— Ja tante... dat weet ik wèl... Maar Karel is altijd... een heer!

— En tante Adolfine nooit, antwoordde Van Raven, tergend.

Uitstaan konden tante en neef elkaar niet, en Cateau, zachtmoedig, zei:

— Nu... ik zeg het niet... om iets kwaads... van Adòlfine te zeggen... Maar Emilietje, Van Raven... wat ziet die er slecht uit en moe. Gáát het wel heel goed... met jullie??

— Hàlf nog wel, zei Van Raven, antwoordende op haar nadruk.

Toetie proestte achter haar kaarten, en tante zei:

— Ajo, Eduaàrd, jij... let op... speel!

Cateau, in laconieke hatelijkheid, kon niet tegen Van Raven op, en daarom sprak ze maar liever door over Constance en zei:

— Komt ze nooit meer... op de Zondag... van moèder? Ja... ze is zeker afgeschrikt.

— Door u? vroeg Eduard en pakte met genot een hoge troef weg van Cateau.

— Neen, maar door de oude... tantes. Het was dan ook wel heel... tàctloos: van de beide... oude... tantes... Vindt u het niet vreeslijk... van Marianne... en Van der Wèlcke???

Aan de derde tafel speelden Karel, Van Saetzema en Dijkerhof met "de blinde". Zij hadden eerst zwijgend ernstig gespeeld, ieder tuk om met "de blinde" te spelen en inwendig vond Karel zijn zuster Adolfine burgerlijk, Van Saetzema zijn schoonzuster Cateau burgerlijk, terwijl Dijkerhof zijn beide tantes heel burgerlijk vond: bijna niet om mee voor den dag te komen. Alle drie behielden zij echter die gedachte besloten in het diepst van hun