Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/300

Deze pagina is proefgelezen

— Jà...! zei Francis. Kleed jij je niet, Louise?

— Neen... ik kom niet aan tafel, antwoordde zij. Ik zal met de kinderen eten, en met Marietje en Karel, in de kinderkamer.

— Ik vraag je niet om met de kinderen te eten, zei Francis, bezig met haar armband.

— Neen, zei Louise zacht. Maar ik eet toch met Karel en Marie.

— Het is of je gek bent, zei Francis. Waarom kom je niet aan tafel?

— Ik heb het met mama al zo afgesproken. Er was een plaats te kort.

— Jij bent toch geen kind?

— Maar Francis, wat kan mij nu zo een diner schelen, zei Louise met een zacht lachje.

— Als er een plaats te kort is, zei Francis zich opwindende om niets -: dan wil ik bij de kinderen eten.

— Francis...

— Dan wil ik...

— Maar Francis, wat maak je nu een moeilijkheid, die er niet is... antwoordde Louise, heel zacht. Heus, het is al zo geschikt... met mama.

— Ik ben maar een stiefdochter! viel Francis in.

— Je meent een schoondochter! viel Otto in, met een lach.

— Een stiefdochter! herhaalde Francis, opgewonden, bevende. Jij bent een dochter. Jij moet aan tafel zitten.

— Francis... ik verzeker je, dat ik niet aan tafel kom, zei Louise zacht maar beslist.

— Francis, hou je mond! zei Otto.

Maar Francis had een behoefte zich nijdig te maken... om niets, alleen om zich op te winden. Zij schold op de baboe, zij duwde de kinderen weg, zij brak een waaier...

— Dat lamme ding... Daar is het kapot.

— Is dat je nieuwe waaier? vroeg Otto driftig.

— Ja... Rtss ... daar is het in flarden!!

Hij werd razend.

— Als je denkt, dat ik je ooit weer iets geef... Je bent niets waard!

— Geef dan maar alles aan je zuster... je houdt toch meer van Louise... je bent toch op Louise verliefd... Rtts... rtts...!

De waaier ging door de lucht, in stukken...

— Eh... njonja! zei de baboe, zich rustig verwonderend.

— Je bent een echte... nonna! zei Otto rood.

Maar zijn vrouw lachte... De gebroken waaier had haar opgelucht.

— Geef die andere waaier, baboe.

Zij was klaar... Zij zag in de spiegel, poeierde zich nog even, en glimlachte. Zij vond, dat zij, al was zij wat bleek en mager, er lief uitzag. Ineens zette zij zich, recht op een stoel.

— Ik ben zo flauw! murmelde zij.