niet jong, maar die haar op de handen droeg, trots, ijdel hij ook, op zijn jonge, mooie vrouw; zij had een titel. Zij had geld genoeg, ook al waren De Staffelaers financiën in de war... Zij vond in Rome de hofbals glanzender dan de raoûts in Den Haag; zij maakte kennis met allerlei grote namen. De Italiaanse aristocratie was wel nog geslotener dan de Haagse, maar zij was in een schitterende club van diplomaten, en cosmopolitische elementen. Alleen trof het haar, dat in het buitenland de leden van het corps-diplomatique niet zo aangegaapt werden als in de opera van Den Haag, of op het terras te Scheveningen. Het hinderde haar bijna: ze was gaarne ook zo op haar beurt aangegaapt... Maar in de grootsteedse maatschappij van Rome was de vrouw van de Nederlandse minister-resident — al was zij jong, mooi en al kleedde zij zich goed nu niet zo een gewichtigheid als de markiezin die van de Spaanse legatie, in Den Haag, of mevrouw die en freule die, van "het côterietje"... Men gaapte haar niet aan, in Rome, en het was haar bijna een teleurstelling... Daarbij, haar ijdelheid, zich ontwikkelend, dikwijls gekrenkt, liet ook nog een Leegte in haar, een verveling... De Staffelaer, altijd hoffelijk, aardig, verliefd, als een oude man tegen zijn jonge vrouw en bang haar spoedig niet meer te boeien, ergerde haar, maakte haar zenuwachtig...
Maar dat was toen niet meer en niet ernstiger dan verveling en vage onvoldaanheid... Sedert was het leven over Constance heengegaan, en het had haar zichzelf doen ontdekken. Dikwijls had zij nu — vrouw van twee-en-veertig — een weemoed om te peinzen over dat leven, liet zij dat vrouwenleven weer glijden voor haar starre blik, begon zij bij de kinderjaren in Indië, zag zij weer de glans en de grootheid van Buitenzorg, kritiseerde haar eigen ijdelheid gedurende haar Haagse jonge-meisjes-tijd, zag als de fout van haar leven haar huwelijk; zag als de tweede, onherroepelijke fout van haar leven al wat gebeurd was met Van der Welcke... Langs twee onuitwisbare vergissingen was haar leven gegaan, van ijdelheid op wuftheid, van moedwillig komediespelen met het noodlotgrote leven, dat zij eerst alleen had ingezien als een verblinding van ijdel schelle weerschijn — weerschijn van spiegels, van bougie's, satijn, juwelen, titels, decoratie's: — de mise-en-scène, waarin de komedie speelde: wat flirt, wat spelen en lachen — en niet eens altijd geestig — met chique mannen van de wereld, elegant in hun rok — die geheimzinnig gewichtig deden omtrent de grote dingen der landen en vorsten, dingen, die alleen twee, drie héel grote mannen beheersten, in Berlijn. Londen of St. Petersburg; — terwijl de meesten der anderen — de elegantsten — zich overgewichtig maakten omtrent een ceremonie, een visite; een kaartje met of zonder vouw; een etiquettetje; prutsigheden, waarom hun gehele bestaan, en dat hunner vrouwen, draaide. Zij was ook in dat alles overgewichtig geweest: een rouw van twee weken