Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/313

Deze pagina is proefgelezen

TWEEDE DEEL




I


De wintermaanden treurden eentonig voorbij, met haar aanhoudende regens, zonder vorst, en, wat er van sneeuw viel, dadelijk smeltende in de dooi-vochtige atmosferen. En het was de wind, die altijd woei, die altijd waaien bleef, de wind uit zijn geheimzinnig wolkenland, voerende de wolken mee, violet en grauw, altijd meer en meer wolken, die als over de zee kwamen gevaren over de bomen der Bosjes, en Constance volgde ze, volgde ze met een dromenblik, omdat hun drommen nooit schenen geëindigd... Op de wind dreven ze eeuwig voort, en de wind woei eeuwig, als een eeuwige storm, die wel niet altijd raasde, maar toch altijd ruiste, soms hoog over de bomen, soms dwars door de bomen zelf... Constance bleef meestal thuis en zat voor haar raam, de korte middagen, die zij rekte in de vage schemeringen der al om drie uur duisterende kamer, waar de schijn van het vuur opdanste... Geregeld en eentonig ging het dagelijks leven voort: was het weer dragelijk, dan fietste Van der Welcke, maar verder bleef hij veel boven, ging zelden naar Witte of Plaats, rokende, in zichzelf vloekende, dat hij niet rijk was, om een eigen "kachel" te kopen. Addy ging en kwam, van en naar school en hij was het, die de malen vervrolijkte...

En Constance, in haar voorkamer, zat aan het raam en keek naar de wolken, tuurde uit naar de regen. Door de stille eentonigheid van haar zacht sombere, korte dagen, begon zich een droom te weven, als met een lichtende draad, zodat haar de violette en grauwe melancholieën van de regenende winter niet drukten. Als Van der Welcke, vloekende, naar boven ging, omdat het weer regende, en hij niets wist te doen, zette zij zich in haar voorkamer — in die kamer, waarin zij leefde, en die zich tintte als met het persoonlijke van haar zelf — en zij zag uit, naar de wolken, de regen... Zij droomde. Zij glimlachte, de ogen groot. Zij hield van de eeuwig aankomende luchten, de eeuwig aandrijvende wolken, en hoewel de stormvlagen haar nog soms deden schrikken met de plotselinge schok in haar keel en in