rustig en zachtjes stralend, nauwlijks licht toe naar de donkerende luchten... Het was geheel duister en zij zat zo nog, geheel verloren in het zwart rondom, van schaduw en schemering, onzichtbaar geheel in de kamer zwart, en haar ogen bleven staren naar buiten, in de laatste vaalte der aannachtende hemelen... De weg was al duister... Een lantaarn glom op, glimmerde hard neer in een plas...
Dan bedekte zij zich het gezicht in de handen, en schaamde zich omdat zij zo lang had gemijmerd, schaamde zich vooral omdat zij zich had laten dwalen langs de draad, het pad van haar droom... Zij belde, liet de lampen opsteken en wachtte-af Addy, die gauw thuis kwam... Maar dat waren de middagen, die eenzaam gebleven waren... Soms, in de regenende namiddagdonkerte, zag zij het raam voorbijgaan zijn gestalte, hoorde zij bellen...
Het was Brauws. Zij verroerde zich niet en hoorde, hoe hij eerst, als Van der Welcke thuis was, naar boven ging. Maar sedert hij weer bij hen aan huis kwam, had hij de gewoonte aangenomen na een half uur te zeggen tot Van der Welcke:
— Nu ga ik mijn opwachting aan je vrouw maken...
De eerste keren had Van der Welcke hem dan vergezeld, in de salon, maar sedert Brauws intiemer kwam, bleef Van der Welcke weg, liet hem zijn gang gaan. En na de eerste schok, die Brauws' ideeën in huis hadden teweeggebracht, was zijn vriendschap er een warmte geworden, die zowel Van der Welcke als Constance, voor elkaar, over en weer, op prijs stelden, waren hij en Van Vreeswijck nu hun enige vrienden — die zij beiden gaarne mochten: de intieme kennissen van hun anders wat eenzame huis. En daarom ook liet Van der Welcke Brauws alleen bij Constance gaan, bleef hij weg, nooit komende meer dan nodig was in de salon van zijn vrouw — behalve wanneer hij de klokjes hoorde van Marianne's stem— metje en van haar lach.
Constance's hart klopte, als zij op de trap hoorde Brauws' stem...
— Nu ga ik mijn opwachting aan je vrouw maken... Ze is toch thuis?
— Dat zal wel, met dat beroerde weer...
Zij hoorde Brauws' stap, die de trap deed kraken, hij naderde... Zij had een heftige ontroering dan, waarvoor zij zich in zichzelf schaamde, schaamde voor zichzelf. Want zij was voor zich heel streng: zij was bang zich belachelijk voor zichzelf te maken. Wanneer zij te heftig haar ontroering voelde, stelde zij zich dadelijk Addy voor —: hij was nu veertien geworden. De moeder van een zoon van veertien... Een glimlach van ironische zelfwelwillendheid groefde dan even de kuiltjes bij haar lippen en het was met een grote rust, dat zij Brauws ontving.
— Het is al zo donker, niet waar... Maar het is pas half vier en toch nog geen uur om de lamp op te steken.