— Soms maakt schemeren me zenuwachtig, antwoordde hij. Maar soms is het ook heel rustig.
Hij zette zich bij haar, gezelligweg, en zijn brede figuur schaduwde in de niet grote kamer, tussen de andere schaduwen mee. De lantaren, buiten, glimmerde al, hard, in de plassende weg.
— Het is vreeslijk weer, de laatste tijd.
— Ja, dan blijf ik maar thuis.
— U blijft te veel thuis.
— Zodra het weer goed is, ga ik uit.
— U houdt niet van door "weer en wind" te gaan.
— Ik vind het mooi het te zien van hier... Het zijn iedere dag andere luchten...
Dan spraken zij over allerlei. Hij sprak dikwijls over Addy, in een hartstocht, die hij voor de jongen had opgevat. Zij straalde dan van trots... En als vanzelf, verhaalde zij hem hoe het kind altijd hun troost was geweest, zowel voor Van der Wecke als voor haar... En als zij de naam van haar man zei, antwoordde hij dikwijls, met iets van verwijt:
— Ik hou veel van Hans... Hij is een kind, en toch hou ik van hem...
Dan schaamde zij zich, omdat zij pas met Van der Welcke een woordenstrijd had gehad, — over niets — en zij werd ongedurig.
— Er is niets aan te doen... Wij kunnen elkaar niet begrijpen... ik meen: in sympathie. We verdragen elkaar, zoveel wij kunnen... Te scheiden zou te dwaas zijn. En ook te treurig voor Addy. Hij houdt van ons beiden...
En zij spraken weer over het kind. Dan moest zij hem vertellen van Brussel, en zelfs van Rome.
— Het is vreemd, zei hij. Toen u in Brussel was... woonde ik te Schaerbeek.
— En wij hebben elkaar nooit ontmoet.
— Neen nooit. En toen u met Hans aan de Rivièra was... was ik er ook dat jaar.
— Kwam u veel te Monte-Carlo...
— Ten minste nu en dan. Juist toegelokt door het schrille contrast van de atmosfeer daarginds, waar het geld geen waarde heeft — en mijn ideeën. Ik martelde er mezelf... En we hebben er elkaar nooit gezien. En toen u hier, in Den Haag, een jong meisje was, kwam ik ook dikwijls in Den Haag... en herinner ik me zelfs... dikwijls... gegaan te zijn langs het huis van uw ouders — waar uw moeder nog woont — in de Alexanderstraat en op de deur gezien te hebben uw naam: Van Lowe...
— We hebben elkaar niet mogen ontmoeten, poogde zij zacht te lachen en als ondanks zichzelf boog haar stem, als treurig.
— Neen, zei hij rustig; we hebben elkaar niet mogen ontmoeten...