Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/33

Deze pagina is proefgelezen

Welcke lief... Zij had hem niet lief om enige kwaliteit van ziel of hart of gemoed, maar zij had hem toch lief, als een jonge vrouw lief heeft een jonge man, met de drang harer natuur. Haar gevoel was primitief en eenvoudig, maar haar gevoel was er een en was waar. Tot nog toe had zij om niets gegeven dan om mevrouw die en freule die, — van het côterietje -; om de ceremoniële pracht van een Hof, om diners, japonnen, decoraties, en allerlei gewichtigheid van visites en visitekaartjes. Nu gaf zij om een mens en een man, niet ter wille van een ceremonie, decoratie of visite, maar, eenvoudigweg, om hem te hebben in haar armen. Zij voelde een waarheid in zich bloeien en de waarheid was haar zo vreemd dat ze haar onrustig maakte en ongelukkig. Hun liefde was onrustig, hun liefde werd ongelukkig, als voorgevoelde hun liefde al hun nog verborgen noodlot. Zij hoorden het beiden, het noodlot van hun leven, aankomen met zware tred. Het was of zij in hun samenkomsten, in het innigste van hun omhelzing, luisterden naar buiten, naar een stap van wie hen bespieden kwam — en naar de zware tred van hun noodlot. En hun liefde werd van het Franse romannetje, waarvan zij gedacht hadden dat de pikante intrigue hun goed stond, de werkelijke tragedie van hun leven. Zij had nijdige vijandinnen, jaloers omdat zij een mooier diner had gegeven dan zij, jaloers om een mooiere japon... Anonieme brieven hadden De Staffelaer eerst gewaarschuwd. Toen had een brutale knecht, wie hij een opmerking maakte, hem in het gezicht gegooid, dat mevrouw het hield met meneer de secretaris... Hij was hun rendez-vous op het spoor gekomen... Hij had Van der Welcke daar gevonden, terwijl Constance ternauwernood tijd had gehad langs een tweede trap te vluchten. In die zichtbare verwarring was Van der Welcke's ontkenning een bekentenis geweest...

Het schandaal was natuurlijk ogenblikkelijk bekend, ook in Holland. Een scheiding volgde. Constance stond als het ware op straat, door haar familie veroordeeld en uitgeworpen... Ze had zich altijd verbeeld, dat het schandaal de dood van papa was geweest: hij was een jaar na het schandaal langzaam weggeziekt, langzaam weggestorven aan de gevolgen ener beroerte — rampzalig over de smet, die zijn lievelingsdochter gebracht had op al zijn netheid en onberispelijkheid van aristocraat en staatsman. Zij stond als het ware op straat, met een kleine toelage van De Staffelaer, die zij zo spoedig mogelijk geweigerd had...

Toen had zij Van der Welcke naar zich toe zien komen, daar waar zij als het ware gevlucht was, in Florence. Maar hij kwam niet tot haar uit eigen beweging; hij kwam tot haar, gezonden, gedwongen door zijn vader. Want zijn vader had niet gewild, dat hij deze vrouw in haar ongeluk zou storten om er haar in te laten en zijns weegs te gaan. Zijn vader had hem voorgeschreven nu aan deze vrouw, die zich aan hem had gegeven, op zijn beurt alles te geven en te offeren: zijn naam en zijn carrière.