ook op te staan, mee te gaan met haar, ergens... ergens... Zij gingen de andere salon door, langs de speeltafel van oom, Adolfine, Karel, Dotje... langs de andere speeltafel van Cateau, Van Saetzema, Dijkerhof, Pop, en de gesprekken, dadelijk, hokten; de kaarten, nerveus, vielen slag op slag neer... Zij praatten over Bertha, dacht Constance, terwijl Bertha haar zacht dwong naar de kleine zijkamer: het kabinet, waar de glazen en koekjes klaar stonden, waar, als onverbiddelijk autoritair, hing het portret van papa Van Lowe; — het kamertje, waarin zij gingen, zij allen, als zij elkaar iets vertrouwelijks zeggen wilden — als er een scène was — een onenigheid — een geheime wisseling van opinie's en Constance, dadelijk, herinnerde zich, hoe zij hier, vijf maanden geleden, Van Naghel gesmeekt had, Bertha... hoe zij geweigerd hadden haar "officieel" in hun huis te ontvangen, hoe Van der Welcke was boos, driftig geworden, toegestort was op Van Naghel... Nu weer, was zij met Bertha hier samen en het portret van papa zag neer, koel, streng, op de beide zusters.
Zij zagen elkaar zwijgend aan ... Bertha, schichtig, blikte om zich rond; zij voelde, dat, in de grote salon, aan de speeltafels, de broers en zusters weer dadelijk spraken, kritizeerden... omdat zij zich met Constance... met Constànce... terugtrok... een ogenblik. En, dempende tot een nauw hoorbare fluistering haar stem, kreunde zij:
— Constance... Constance...
— Wat is er, Bertha?
— Help me... help me... wees lief.
— Wat is er dan, Bertha?
— Mijn God, niemand weet het nog... maar ik kàn het niet alleen... hier... in mijzelf houden!
— Zeg mij, wat is er en wat kan ik doen?
— Wat je doen kunt... ik weet het niet... Maar Constance... ik heb behoefte... behoefte... het je te zeggen...
— Zeg het dan.
— Niemand, niemand weet het nog... behalve Louise, behalve Marianne.
— Wat is er?
— Emilie... Emilie is...
— Wat is zij?
— Zij is weggegaan... met Henri...
— Weggegaan?
— Zij is... gevlucht misschien... met Henri... ik weet niet waarheen... Van Raven weet het niet. Niemand weet het... Adolf Van Naghel... mijn zwager, de Commissaris... heeft geïnformeerd... Hij is niet te weten gekomen... Wij hebben haar afgeraden... te scheiden... Adolf ook... Toen... zeker daarom... is zij... gevlucht met Henri... Met haar broer... Ze wil niet meer met Eduard samen zijn... Ze is gevlucht...