Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/342

Deze pagina is proefgelezen

etherische wereldbegin der kim af, en of de zee liep naar haar toe, brieschende, bruisende, als een triomf met duizenden, wit­ schuimende paarden. En de lucht en de zee waren als eén triomf van de almachtige, sterke natuur. Een naamlooze, maar over­ weldigende triomf scheen als uit die wolken teugels te houden in duizenden vuisten, teugels van de duizenden, witschuimende paarden en als een razernij van jeugd kwam geheel die natuur­ triomf naar haar toe... Het was of él van haar vroeger leven — àlle herinnering — wegstoof om haar heen als zand, als stof, als niets... Het verstoof, en de golven zwierden, de zee verhief zich als een juichende dreiging, als om haar mee te voeren in den razenden vaart van haar triomfeerende schuimrossen, over alles van het kleine leven heen, over alles heen — als zij niet achtte...

Het was alles groot, wijd, ver, als een wereld... Was zij thuis, dan was zij doodmoe, ontnuchterd door den tram en het laatste loopen, langs onverschillige, duisterende menschen... Ver­pletterd sliep zij in, ontwaakte kort voor het eten, verwelkomde Addy in een droom... Tot zij wel eens las in den blik van haar zoon, zich geweld aandeed, zich verfrischte het gezicht in veel water, poogde te zijn, te schijnen, die zij altijd geweest was... En dan, in den spiegel, zag zij zich ook zoo, schijnbaar, dezelfde vrouw, nauwlijks iets levendiger van oog, van gang, van bewe­ging... Maar in haar was alles veranderd.

Thuis, soms, rees het verleden toch voor haar op, maar anders, geheel anders... Zij trok zich als van haar verleden persoonlijk­ heid terug en het was of zij, vèr van die vrouw, die zij vroeger geweest was, nu eerst haar verleden beoordeelen kon van een ander standpunt dan het hare... Zij zag plotseling wat haar vader geleden moest hebben, mama, de broers zelfs, de zusters... Zij zag-in de opoffering dier oude, vrome menschen, Henri's ouders, voor het eerst... Zij dacht met een ontzetting aan wat zij had gedaan — haar eersten man. De Staffelaer... Zij dacht aan hen allen met een ontzetting over zich, met een medegevoel voor hen... En voor haar man, en dat waarover hij altijd ge­ mopperd had — zijn gebroken carrière — dat wat zijn rancune, zijn stokpaardje ook was: verontschuldiging voor zijn inertie — voor Van der Welcke en zelfs voor die rancune, voelde zij mede­ gevoel. Wat was hij jong geweest, toen zij hem leerde kennen, toen zij hun komedie hadden gespeeld, hun komedie, die hooge levensernst was geworden. En gekluisterd had zij hem dadelijk aan zich, in een stijgende disharmonie! Dan zag zij hem thuis als met een dieperen blik aan, met een medelijden bijna, als zij een oogenblik in zijn oogen zag, zijn jongblauwe jongensoogen — die Addy van hem had, maar die bij den vader jonger, kinder­ lijker keken dan bij den zoon... Welde, uit de niet weg te redeneeren disharmonie — als uit een sombere bron, heel diep in haar — het soms bij den klank van zijn stem op, om hem driftig tegen te spreken — zij hield zich in, overmeesterde zich met het nieuwe