vig jongenslichaam tegen zich aan, plotseling, als een steun.
— Te laat... waarom... mama... Laat ons hooren wat papa vindt, eerst... Te laat... Neen, mama... Als u het nu eerst... zoo inziet... waarom... waarom zoû het dan te laat zijn...
Zij sloeg om zijn hals hare armen, en legde haar hoofd op zijn schouder.
— Ik weet het niet, mijn kind... Ik dacht... ik dacht... dat het goed zoû zijn... Voor allen... voor iedereen... Misschien... misschien is het niet zoo... Ik weet het niet meer... Ik ben moê, mijn kind... Laat mij hier alleen... Eet met papa...: ik... ik kom niet aan tafel... ik ben moê... Ik kom niet eten... Hoor... daar komt papa... thuis... Ga naar hem toe... en zeg... dat ik moê ben... Ga nu... ga nu... ik weet het niet meer... Misschien is het niet goed... Addy... zooals ik het heb gedacht... en misschien... misschien is... alles... te laat!
Zij zag zijne oogen nu zachter, vol medelijden: hij drukte haar tegen zich aan...
— Addy! smeekte zij plotseling. Wat ik ook... verlies...: laat me jou... laat me jou nooit verliezen... Want al het andere... is misschien... illuzie... en te laat... te laat... Maar jij... jij bènt werkelijk... jij, je bestaat!
Zij klemde zich aan hem vast, aan zijn sterke schouders, en hij zag haar heel bleek, angstig hare oogen.
— Mama...
— Toe, laat mij nu, kind... alleen... en ga... naar papa...
Nog eens kuste hij haar, ging...
Zij bleef achter, zag in den spiegel...
Zij zag zich, na zooveel emotie, een oude vrouw: haar bleek gezicht, haar grijze haar...
— Ik weet het niet, murmelde zij. O, om waàrlijk... te léven... moet ik niet denken... aan mij... Voor mij... is àlles... te laat! Als het zoo worden moet... àls wij elkaâr verlaten... moet het alleen... alleén zijn... voor hem... Henri... en... en voor... Marianne!
Zij zonk in haar stoel, bedekte het gezicht, perste de oogen — maar hunne blindheid zag de prismakleuren niet starrelen...
X
Addy, beneden, hielp zijn vader met het wiel, zette het voor hem in het kamertje bij de keuken, beloofde papa het morgen voor hem goed na te zien...
— Ben ik laat... voor het eten? vroeg Van der Welcke.
Hij was vermoeid, warm; zijn kleren plakten aan zijn lichaam.
— Mama heeft hoofdpijn, zei Addy. Ga je maar eerst verkleden... Wij kunnen wel wachten met eten.