was geweest... Zo gezegd, was het al verzwijmd, was het niet meer zo zoeken; zo getast, was het ontastbaar; zo gegrepen, glipte het weg... was het niet meer zo, was het niet meer zo... Maar niet gezegd, niet getast, niet gegrepen... alleen gedroomd en aangezweemd in het verre verleden der kinderjaren... was het zo: de sprookjes-waarheid, die de enige waarheid was... Voor beiden, toen, was ze te ijl geweest, te ontastbaar en te ongrijpbaar, om langer te duren dan kinderjaren — die waarheid, wellicht kiemende in voorbestaan...: het ijdele leven had van haar zich meester gemaakt — het denkende leven van hèm — en beiden waren zij verder en verder gedwaald van elkaar-in-vermoeden... elkaar zelfs ook niet meer zoekende...
De jaren tussen hen hadden zich opgestapeld...: zij, in Den Haag, in Rome, in Brussel — hij in Amerika — toen zij was een elegante, ijdele, jonge vrouw, hij een broeder van arbeiders, hun kameraad, hen willende weten en begrijpen... Terwijl zij in Romeinse salons had geflirt, had gedanst — had hij gesjouwd aan de dokken, was gedaald in de zwarte schachten van mijnen... De werkelijkheid leek haar onwaar toe, een droom, een verre nachtmerrie, na de kindersprookjes van zo even! Toch was het zo, toch was het zo! Zij hadden elkaar nooit mogen ontmoeten, zelfs niet toen zij elkander naderden — aan de Rivièra — in Brussel, als door een onbewuste kracht! Zij hadden elkaar niet eer mogen ontmoeten dan nu... dan laat... heel laat... te laat... te laat... O, komt ooit te laat het ware leven en de genade van het gouden vinden!
En zij hadden zich beiden vergist. Zij had zich vergist... de korte passie voor Henri, zinnevlam van ijdele, lege, werkloze en leefloze vrouw ... toen hem getrouwd, Henri... vergissing na vergissing, eén ver— knoeiing van haar kostbare leven... En hij... hij had zich vergist: hij was niet de broeder geworden van hen, wier broeder hij wezen wilde... O... zo zij elkaar oóit hadden mogen en kunnen vinden, in de jaren hunner beider jeugd... hoe zou niet hun leven samen harmonie zijn kunnen worden, harmonie voor zich en elkaar, harmonie voor allen-in-alles, de wereld-en-tijd, die hij haar zou hebben leren kennen, en liefhebben, en steunen het miserabele en balsemen het ellendige ervan! O, te hebben — jonge vrouw — geleefd aan zijn zijde, aan zijn hart, in zijn armen, en dan geliefd te hebben, geweten te hebben, te hebben gedaan met hem en voor hem... dat alles wat toch gedaan kan worden voor wereld-en-tijd — door wie zelf sterk en glanzend zijn van liefde, geluk, harmonie...
... En het was niet zo geweest...: de kostbare jaren, ver van elkaar... waren verspild, door hem — hij had het haarzelf gezegd -; door haar o, haar verspilde, ijdele jaren...!
Neen, het had zo niet mogen zijn... En toch, nu eindelijk, eindelijk, het eerlijke, ware, zuivere leven was opgestraald — nu zij na eerst aan anderen... aan Henri... aan Marianne... ook had