Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/382

Deze pagina is proefgelezen

Kende men dan nooit iemand, ook al leefde men jaren samen? Kende zij haar kind, kende zij zich?

Maar de jongen, liefkozend, hield haar hand vast.

En hij zag haar in de stupéfactie van haar gelaat.

— Zeg mij eerlijk, mama...,is het u een teleurstelling?

Zij zweeg, zag in de nuchtere hemel.

— Had u gaarne een ander leven begonnen — vrij van papa?

Haar hoofd boog tot hem over, tot zijn schouder toe...

— Addy... zei zij.

Zij poogde haar woorden te zoeken, maar de eerlijkheid was haar te sterk, weer.

— Ja... zei zij eenvoudig.

— Dus u had liever... voor u.

— Ik had het liever gehad... ja.

Zij zwegen.

— Ik had het zelfs al mij voorgesteld... zo.

— Wil ik dan nog eens met papa spreken, mama. Als ik hem zeg, dat u het zich al gedacht had...

— Dan... denk je...?

— Dat... hij zal toegeven.

— Geloof je...

— Als het uw beider geluk is...

— Herhaal mij papa's woorden.

— Precies weet ik ze niet meer... Papa dacht alleen... dat... mij... zes maanden niet zien hem wat zwaar zou zijn...

— Was dat alles... dat papa zei...?

— Alles...

Maar hij glimlachte even, gelaten, weemoedig, en zijn blik zei haar, dat het niet alles was. Zij begreep hem. Zij begreep, dat zij over Marianne hadden gesproken.

— Dus papa... herhaalde zij.

— Blijft liever bij ons... mama.

— Bij ons... herhaalde zij. Wij drieën te zamen...

— Ja.

— Het is blijven leven... in een onwaarheid, zei zij, met een vage stem.

— Dan zal ik nog eens spreken... met papa.

— Neen, Addy...

— Waarom niet...

— Neen, doe het niet meer. Vraag papa dat niet...: terug te komen op zijn idee. Het is misschien toch ... te laat... en dan...: papa heeft gelijk. Om jou...

— Zes maanden... buiten je te zijn... hij zou het niet kunnen. En ik...

— En u... mama...

— Ik ook niet...

— Jawel.