Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/383

Deze pagina is proefgelezen

— Neen... ik ook niet.

Zij voelde hem ineens met haar beide handen over zijn gezicht, langs zijn schouders, langs zijn knieën, als wilde zij hem tasten: de werkelijkheid... de werkelijkheid van haar leven. Hij, hij was de waarheid maar al het andere tussen haar man en haar... dat was de leugen, dat bleef de leugen... voor de mensen. Konden zelfs voor Addy zij die leugen niet tot waarheid klaren...? Neen, neen, zelfs niet voor hem... Zou dan altijd fataal de leugen hun blijven aankleven...

— Wij zijn te klein... murmelde zij, en haar woord vervolgde haar gedachte.

— Wat zegt u?

— Niets... Het is goed. Addy... Zeg aan papa, dat het goed is... dat ook ik... het goed vind... Dat ook ik... geen zes maanden... buiten je kan zijn!

Zij zag hem aan in zijn blauwe ogen van ernst, als had zij hem vergeten, als herinnerde zij zich hem nu eerst... Zes maanden... zes maanden zonder hem!! Het nieuwe leven, de nieuwe wegen, de nieuwe steden... aan nieuwe, verre horizonnen... zes maanden, zes maanden zonder hem...

Had zij dan gedroomd... een glans, een vizioen... een extaze alleen... Was het alleen begoocheling...

Hij liet haar nu alleen...

Zij kleedde zich, ging naar beneden.

Het was haar of zij van een lange reis terugkwam en haar huis weer zag, na maanden. Er was iets in haar bewegingen van slaapwandelen — er was een ver afgetrokken onverschilligheid voor dat huis, dat zij toch altijd had liefgehad, verzorgd, versierd als haar home. Zij ging er nu door heen, doende haar gewone, kleine verzorgingen van huisvrouw, als werktuigelijk, nog half dromende, in een toestand van half-bewustheid... Het was of haar gedachten stil stonden — of zij nu niet meer wist — ook niet meer dacht — zich alleen nog maar herinnerde die avond van gisteren, die eenzame avond van zeifzekerheid... Nuchter, kalm, zomerblauw was de morgen aangeschenen — Addy was gekomen — zij wist nu, wat Henri dacht... Het verwonderde haar even, dat hij zo dacht... en toen maakte zij uit, dat hij Marianne toch niet erg liefhad... haar minder lief moest hebben dan Addy... Arme Marianne ... dacht zij, en dat vrouwen volkomener liefhebben... dan mannen... Zij sprak met de meid, gaf orders, deed-af de werkelijke dingen, zo tussen haar gedachten door... En plotseling blikte zij diep in zich, zag weer zo geheel en al in de spiegeldiepte van het zelf, dat zij ontzette voor zich, huiverde... Zij zag, dat, als Henri haar had voorgesteld... wat zij hem voorgesteld had... zij aangenomen zou hebhen... willende haar geluk... willende het samen met de man, die zij liefhad — die haar, zij voelde het!, liefhad... Zij zag, dat zij aangenomen zou hebben en niet had