Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/387

Deze pagina is proefgelezen

het uit te durven zeggen... eenmaal... en zo schel was de hoop, zo verblindend, dat hij haar eerst niet hoorde zeggen:

— Maar Henri... vindt het beter... van niet...

— Wat? vroeg hij, als doof, blind.

Zij herhaalde.

— Henri vindt beter van niet... Om onze jongen... om Addy...

De schelle hoop had maar even, een seconde, snel geweerlicht met zijn zigzaggende schichten...

Uitzeggen zou het nooit zijn... in stilte gevonden te hebben... ach, dat was de illuzie... de illuzie... als men heél jong was...

— Hij heeft gelijk... zei hij zacht.

— Heeft hij gelijk? vroeg zij, weemoedig. En sterker, herhaalde zij:

— Ja... hij heeft gelijk

— Om Addy... had ik het betreurd... zei hij.

— Ja... herhaalde zij, als in hypnose. Om Addy had ik het betreurd. Maar ik had gedacht... eindelijk... mijn God, eindelijk... zuiver... in waarheid... in echtheid... te kunnen léven... niet in een kring van conventie... niet voor mensen... niet om wat mensen belachelijk vinden, en niet begrijpen kunnen... en... en...

— En? vroeg hij.

— En... ik had in die gedachte... in die hoop... mijn kind vergeten. En toch was hij de werkelijkheid! En offer ik... nu aan hem op... de illuzie...

— Ja... de illuzie... sprak hij, met een glimlach van pijn.

— Het doet mij pijn! bekende zij, met een snik. Gisteren... o gisteren nog, gisterennacht nog... dacht ik mij... de illuzie... waarheid... Maar... wat voor jonge mensen een illuzie kan zijn... die waarheid wordt...

— Is op onze jaren...

— De belachelijkheid...? vroeg zij, nog weifelend.

— Niet de belachelijkheid misschien... maar de onmogelijkheid. Wij torsen mee te veel verleden... om jonge illuzies te mogen hebben. Wij hebben geen recht meer... zelfs niet op herinneringen...

— Ik hèb ze... uit mijn kinderjaren... stamelde zij vaag.

— Er zijn voor ons geen herinneringen meer, zei hij zacht, met zijn glim— lach van pijn.

— Neen... voor ons niet meer... herhaalde zij. En zij bekende:

— Ik... ik heb te laat... gedroomd... gedacht... Ik... ik heb te laat geleefd...

— Ik... zei hij; ik dacht... dat ik geleefd had... maar ik heb niets gedaan... dan gezocht...

— Nooit gevonden??

— Misschien... bijna... Maar toen ik bijna gevonden had... mocht ik mijn hand niet uitstrekken...