Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/388

Deze pagina is proefgelezen

 

— Om... het verleden? vroeg zij zacht.

— En... om het heden. Om wat is... en jongere, frissere rechten heeft, dan de mijne... die geen rechten zijn... Maar de verboden illuzies van een oude man...

— Niet oud...

— Iedere dag ouder. In kracht van leeftijd op mijn jaren... is alleen hij... die gevonden heeft... of heeft gemeend te vinden...

— Zo is het... sprak zij, als klonk haar stem een klacht. Ik heb te laat geleefd... Ik had kunnen leven... nu nog... misschien, maar het is alles... te laat... Eens heb ik u gezegd... dat ik afstand deed van mijn jeugd...

— Eens, maanden geleden ...

— Sedert... heb ik te veel gedacht... gedroomd... geleefd... om mij niet jong te hebben gevoeld... enkele ogenblikken... Maar het was alles illuzie... en het is alles te laat...

Zij zagen elkaar aan. Hij knikte zacht, met zijn glimlach van pijn.

— Zo is het... zei hij, en het was bijna of hij schertste. Kom, laten wij sterk zijn... Ik, ik zal verder zoeken... en u...

— O, ik heb mijn kind! murmelde zij. Hij heeft mij altijd getroost...

— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

Zij wandelden langzaam terug, en aan de deur namen zij afscheid, als vrienden.

— Komt u gauw weer? vroeg zij.

— Ik weet het niet, antwoordde hij. U weet... zo ziet u mij... zo verdwijn ik... Misschien ga ik in Engeland... van het najaar... lezen over de Vrede... Er zijn in de wereld hele grote kwesties en wij... wij zijn pygmeeën... in de wereldjes van onszelf...

— Ja... wij zijn niets...

Hij ging, zij voelde als een afscheid in zijn handdruk. Zij trad binnen, duizelig, en haar zoon was daar. En zij omhelsde hem, als vroeg zij vergeving...

— Addy, sprak zij zacht. Papa had gelijk... Papa had gelijk... Ik geloof, dat ik het nu wel zeker weet, mijn kind... Zeker weet, dat papa gelijk heeft... O Addy, wat ik ook verlies... zal ik jou nooit verliezen?

 
 

XIII

Was het dan alles illuzie geweest? Alles voor niets?

De dagen waren langzaam voortgegaan, de een na de andere... Zij had Van Vreeswijck gezien en medegevoeld het ingehouden verdriet van deze man, die hun vriend was; zij had afscheid genomen van Bertha en haar kinderen... Zij wist, dat