— En... zei Adolfine; let op mijn woorden; je zal zien; ze heeft pretenties ook. Zo — met een nijdige zwier van haar hand — van de grote wereld, zich pousseren... misschien wel aan het Hof.
— Néen! teemde Cateau. Dàar... zal Constance nu toch wel té veel tact... voor hèbben.
— Nou, dat weet je niet! bromde Karel.
— Ik heb nooit van al die drukte en van het Hof gehouden! verzekerde Adolfine.
Zij was in tegenstelling van Bertha en Constance niet gepresenteerd aan het Hof, omdat papa en mama Van Lowe na Constance's huwelijk, wat oud en wat moe, rustiger hadden geleefd. Zij kon dat de haren nooit vergeven.
— Neen, zeurde Cateau. Maar jij bent nu ook zo een dégelijke... Hóllandse... huisvrouw... en moeder, Adòlfine. Dat zeg ik... àltijd tegen Kárel.
Adolfine keek gevleid.
— Ja maar, vergoeilijkte Karel. Je moet in Constance ook niet zoeken wat ze nooit is geweest. Ze is na haar eerste huwelijk dadelijk naar Rome gegaan.
— Die hofkringen zijn altijd gemeen, betuigde Adolfine.
— En dan in Ròme! riep-uit Cateau, de dikke handen in elkaar. Dàar gebeuren dingen!
Adolfine was opgestaan; de visite was gemaakt. Zij had wel nog heel veel te praten, onder andere over de manier, waarop Bertha haar dochter Emilie als het ware had gedwongen in de armen van Van Raven, haar aanstaande nu — maar het werd te laat; zij vertrok. Dadelijk gingen Karel en Cateau naar de coupé.
Ach!! schrikte Cateau. Wat is het rijtuig nu nàt... geworden!
Zij reden hun visites. Eerst reden zij aan bij de Ruyvenaers, Karel belde aan, maar gelukkig waren oom en tante uit. Kaartjes bij oom en tante. Toen — Cateau raadpleegde het lijstje — bij mevrouw van Friesesteijn, een oude kennis van mevrouw Van Lowe. Thuis. Een oude dame, klein, spits, verschrompeld, altijd op de hoor-uit naar nieuws.
— Heel aardig, Cateau. Zet je, Van Lowe... En ik hoor, Constance is terug.
— Ja-a-a... rekte Cateau. Erg pijnlijk... voor òns.
— En hoe is Constance?
— O, heel goed, ontweek Karel.
— Nu mevrouw, zeurde Cateau. Ze is de zuster... van Karel... niet waar...
— Dus jullie ontvangen haar nu allen?
— Ja... voor mamà, weet u.
— En Bertha ook?
— Ja-a-a... Bèrtha óok.