eindelijk, heel licht al de morgen, was hij langzaam-aan weggesoesd, in nevels van gedroom, en langzamerhand waren de nevels de landschappen geworden, de stapeling van nevelige bergen, die zwaar drukten op zijn brein, tot zij in rotslawines neerbrokkelden. Nu eindelijk schudde hij zich uit die zwaarte, nam zijn bad, en verwonderde zich, toen hij zich naakt zag — fris blank van vel en vlees, zwaarspierig gebouwd, een mooie blonde kerel nog, niettegenstaande zijn acht-en-veertig jaren — dat hij soms van die vreemde buien had, als een juffershondje. Hij poogde nu, uit de grote spons telkens het water met stromen over zich uitknijpende, die buien te ontkennen, haalde er, in zich mopperend, zijn schouders over op, en kneep het water uit, kneep het uit, tot het plaste en spatte rondom hem heen. Het was of hij de loomheid uit zich wegwaste; hij haalde diep adem, welfde zijn borst, voelde zich sterk weer worden, en, naakt steeds, nam hij zijn halters, en werkte, trots op zijn bicepsen, die waren als twee rollende kogels. Zijn ogen kregen hun gewone uitdrukking, glimp van guitigheid, als van inwendige spotting, die ook jovialerig krullen kon rondom zijn blonde snor; de rimpels streken weg uit zijn voorhoofd, dat zich hoger welfde, naarmate zijn blonde kop begon te kalen, en het bloed scheen normaal door zijn groot lichaam te stromen, na het bad en de vijf minuten beweging, want zijn wangen kleurden zich, geschoren nu, met een bijna roze blos. En hij kon nog maar niet besluiten zich aan te kleden; hij bezag zich, zijn groot, sterk, fris lichaam, dat hij nog eens na-masseerde, trots als hij was op zijn spieren, als een vrouw op haar mooie vormen. Toen, in enkele minuten, kleedde hij zich in uniform, ging naar beneden, ontbeet. De kinderen omringden hem dadelijk: en hij voelde zich dadelijk de vader, zijn hart vol van vaderlijkheid, dol als hij was op zijn kinderen. Alex en Guy kon hij nog net zien naar school gaan, met hun tassen; de school was vlakbij en zij gingen alleen: twee kleine besliste dreumesen al van negen en zeven jaar, maar de andere kinderen — behalve de oudste, Marietje, ook al naar school — aten hun boterham rondom de ronde tafel, terwijl Adeline voor haar theeblad zat. En Gerrit, in de kleine eetkamer, aan de ronde tafel, voelde zich weer normaal worden, geheel en al, om zijn vrouw en om zijn kinderen. De eetkamer was klein en dood-eenvoudig van meubels, gemeubileerd met het hoogst noodzakelijke: Adeline, twee-en-dertig nu, leek al ouder, was een dik moedertje, weinig spraakzaam, vol van de kleine zorgen voor het troepje, en Gerrit, luidruchtig, tot hij ge— heel het kamertje vulde met het blijde gebulder van zijn commando-stem, was ogenblikkelijk vol grap en pleizier. Er zaten rondom de tafel een zestal jongeren: Adèletje, Gerdy, twee meisjes; Constant en Jan, Piet en Klaasje: drie jongens, en de laatste baby, een meisje, die Gerrit, de drie laatste, zo had genoemd, uit ergernis om de heel mooie namen der anderen:
Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/394
Deze pagina is proefgelezen