Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/40

Deze pagina is proefgelezen

— En gaat ze weer aan het Hof... denk je?

— Nu... Adòlfine zei,... dat ze weer aan het Hof... zou gàan.

— Toch verkeerd... van Constance! vond de oude dame, scherp, nieuwsgierig, belust op een beetje schandaal. En Emilie... van Bertha... gaat gauw trouwen.

— Ja... En Flòortje... van Adòlfine... óok.

— Ik hoor, Emilie krijgt een prachtig uitzet, zei de oude dame. Floortje zeker veel minder?

— Niet zó mooi! teemde Cateau. Maar toch wel dégelijk.. . Wat een weer, hè mevrouw? Kom Kàrel... wij moèten vèrder...

In de coupé. Tweede visite bij meneer en mevrouw Ykstra, neef en nicht van Cateau, die ene Ykstra is van zichzelve.

— Dag Pie-ie-iet, dag Anna...

— Dag Karel, dag Cateau...

— En Constance... is terug?

— Jà! Neen máar... wat zég je ervàn? En ze zeggen overal, ze gaat aan... het Hof.

— Ach!

— Neen!!

— Jà... Adòlfine zei het... en mevrouw Van Friesesteijn.

— Hoe dol van die mevrouw Van der Welcke, met het verleden, dat zij heeft...

— Het zal haar man zijn die wil.

— Ja zeker... het is haar màn.

— En hoe ziet ze er uit?

— Nu... zó! Ze is de zuster... van Kárel, niet waar. Maar ik vind haar... nu niet zó gedistingeerd.

— Nou... ik vind haar nog al chic! bromde Karel, een beetje boos.

— Hè... Kárel... nu ja: chic... maar zo niet dègelijk.

— Zo meer van het buitenland? vroeg Anna Ykstra.

— Ja... en zo veel ringen... daar hou ik niet van. En haar haren... zo gefriseerd en gegòlfd, weet je: wijd uit. Zo gek... omdat ze al èrg grijs is.

— Ach!!

— Ja . . . Wat een weer, hè, Anna... wij moeten eigenlijk vèrder, Kárel.

— Bij wie? bromde Karel.

— Bij de Van Ravens...

— Ach neen! mopperde Karel. Het regent zo... De hele tijd moet ik uitstappen en aanbellen...

— Maar heb je dan geen palfrenier? vroeg Anna onbegrijpend.

— Zeg, ben jij dol! mopperde Karel. Een palfrenier!

— Maar Karel... laten we dan... even... naar Constance gaan...

— Zo, ga je naar mevrouw Van der Welcke?