zich, dat alles geruimd was en er geen spoor van water droop.
— Doe jij zelf je wastafel?? vroeg Gerrit verwonderd.
— Natuurlijk, zei Paul kalm, zich nu het hemd aanschietende. Dacht je, dat ik dat aan de meid overliet? Nooit. Ze heeft niets anders te doen dan mijn emmer uit te gooien. Mijn tub, mijn kom, mijn bakjes... ik doe alles zelf... Ik heb voor alles aparte doeken, die hangen over een rek. De wereld is al smerig genoeg, ook al is men nog zo netjes.
— Dan heb je waarachtig alles nog al vlug gedaan! zei Gerrit, verbaasd.
— Methode, antwoordde Paul koeltjes, maar inwendig zeer gevleid door Gerrits woord. Als men methode heeft, gaat alles vlug.
En warm gestreeld, door Gerrits lof, belde hij, terwijl hij een broek aantrok en bestelde aan de meid zijn ontbijt.
— Ik zal gauw wat eten, zei hij vriendelijk, en boog de puntjes van zijn hoge-boord om met een heel klein tikje... Toen zocht hij naar een das, in een grote Japanse doos.
— Mijn God, wat heb jij een dassen.
— Ja, ik heb er een massa, zei Paul trots. Ze zijn mijn enige luxe.. En inderdaad, toen de meid de porte-brisée openschoof, en zichtbaar de zitkamer werd, die Paul als zijn beide andere vertrekken zelf had gemeubileerd — vies van meubels van anderen — trof Gerrit de soberheid in die kamer: comfortabel, maar zeer eenvoudig.
— Ik hou dol van mooie dingen, zei Paul; evengoed als gekke Ernst. Maar ik kan ze niet kopen; ik heb er het geld niet voor...
— Maar je hebt toch evenveel als hij.
— Ja, maar hij kleedt zich niet. Je goed kleden is duur.
Paul nu was klaar en hij had heel hoog zijn broek van onderen opgeslagen, zodat zijn correcte knooplaarzen goed uitkwamen. Hij dronk alleen een kop thee, at een stukje droog brood.
— Boter... zeide hij. Dat is zo vet, als je pas je tanden hebt gepoetst.
En hij ging terug in zijn badkamer om zijn mond nog na te spoelen.
Nu was hij klaar, nam zijn parapluie, en ging achter Gerrit de trap af. Gerrit opende de deur.
— Gemeen weer! bromde Paul razend, nog in de gang.
Voorzichtig haalde hij uit de hoes zijn parapluie, terwijl Gerrit al buiten was, de blauwe uniformjas fladderend om zijn schouders, omdat hij de mouwen niet aanschoot.
— Smerige boel! raasde Paul. Die lamme, verdómde modder! vloekte hij, bleek van kwaadheid.
Hij had de hoes van zijn parapluie opgevouwen en nu stak hij zijn scherm op: het was als vreesde hij, dat het nat zou worden.
— Kom aan! besloot hij, inwendig ziedend.