Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/411

Deze pagina is proefgelezen

II


De buren van de oude mevrouw Van Lowe, die avond, vonden het vreemd, dat na den eten geheel de familie, de een na de ander, er aankwam, belde, binnen ging — terwijl het toch geen Zondag was. Behalve die Zondagen van het "familie-tafereel", was er toch nooit aanloop voor mevrouw Van Lowe's deur. En zij verwonderden zich wat er zou kunnen zijn, en daar het heel warm was — een Augustusdag — hadden zij alle ramen opengezet, spiedden zij uit over straat, lieten zelfs de meiden vragen aan de meiden van mevrouw Van Lowe. Maar de meiden wisten van niets: ze dachten alleen, dat er iets zijn moest met de jonge mevrouw, die in Parijs was: mevrouw Emilie, als zij zeiden, die er vandoor was gegaan met haar broer...

— Het wordt een rare boel bij die Van Lowe's... zeiden de buren, en keken op straat, naar de voordeur van de oude mevrouw, waaraan weer gebeld werd, voor de zoveelste maal.

— Daar heb je de Van Saetzema's...

— En daar heb je de dikke Ruyvenaers..

— Wat is er te doen?

— Ja, wat is er te doen?

— De meiden zeggen, iets met Emilie...

— Ook pleizierig voor de Van Ravens...

— Ze zeggen, dat Bertha kinds is, hè...

— Nu kinds... ze zit maar te kijken... Ze komen hier nooit: ze wonen in Baarn...

— Daar heb je de Van der Welcke's...

— Zo tante, zo nichtje...

— Nu zijn ze er allemaal...

— Allemaal...

— Ja, ik heb ze allemaal gezien... De ritmeester en zijn vrouw, Paul, Dorine, en Karel...

— En Ernst?

— Die is nog niet gekomen.

— Maar die komt niet altijd.

— Wat is er te doen?

— Ja, wat is er te doen...

— Het is zeker een schandaal met Emilie...

— En als je denkt de Van Naghels vroeger... Wat een grandeur!

— En nu...

— Niets... niets meer... Een zooitje is het me...

— Nu, ik vind het nogal nette mensen...

— Ja, maar helemaal in orde zijn ze niet...

— Kom, willen we niet naar Scheveningen gaan?

— Ja... laat ons naar Scheveningen gaan... Dáar horen we misschien wat er is...

— Wat er is — met Emilie...