zouden immers zeggen alleen, dat Ernst zenuwachtig was: nièt meer. Nevroze, was zo alomvattend... Een gesticht voor zenuwlijders... wie ging er niet heen, om eens tot rust te komen. Maar, schrille bevestiging, had het woord van mama gesnerpt, gesnerpt tegen Constance, in de duistere kamer, waar nog niemand er aan dacht, eenvoudig-weg, de gaskroon aan te steken. Adolfine, Cateau, Karel, oom Ruyvenaer, Floortje en Dijkerhof, ze keken elkaar plotseling aan, verschrikt, van ontzetting geslagen — omdat zij het woord nooit luid, nooit openlijk bevestigend hadden willen uitspreken: krankzinnigheid was een familieschande. Uit een hoek van de donkere kamer klonk nu een luid:
— Jà, kassiàn!! van tante Lot, en Toetie was zo zenuwachtig, dat ze plotseling uitbarstte in snikken. Dat was weer dat Indische zich-niet-houden-kunnen, meenden, geërgerd, de Van Saetzema's en Cateau, en ze vonden het niet fatsoenlijk zich zo te laten gaan: ze voelden iets of geheel hun zaak reddeloos was verloren. Maar de deur ging open, en binnen kwamen, onzeker in de duisternis, de twee dokters: de oude huisdokter, oud-militair-geneesheer, Van der Ouwe, en een jonge, zenuwspecialist, Reeuws. Omdat zij binnenkwamen staakte Toetie, verlegen, haar snikken. De dokters kwamen van de Nieuwe Uitleg, waar zij Ernst hadden verlaten, kalm, lezend — in een zijkamer de verpleger: een kalme, krachtige kerel. En toen de broers en zusters de dokters omringden, begon de oude, bezadigd:
— Onze goede Ernst kan daar niet blijven, alleen... We zullen zien, dat we hem naar Nunspeet brengen, bij Dokter Van Heuvel, dat zal hem goed doen... de natuur... een andere omgeving... lieve, rustige mensen, die zich aan hem wijden...
— Nunspeet? vroeg Adolfine. Dat is toch niet...??
— Neen, zei beslist de oude dokter, die haar begreep. Dat is niet... En hij zeide niet het woord, liet het zweven, het woord, dat niet mocht uitgesproken, het vreselijke woord, dat aanduidde het huis van schande, familie-schande.
— Het is een lieve villa... dokter Van Heuvel heeft enkele zenuwpatiënten, zei hij kalm, goedig, met een blik in het rond op de broers en zusters, en zijn grote grijze kop knikte geruststellend tot hen allen.
Zij bewonderden zijn tact: zij namen des te meer kwalijk het schrille woord van mama, dat gesnerpt had en hen had doen huiveren... zij namen des te meer kwalijk de uitroep van tante Lot, de plotselinge snikken van Toetie.
En herademend, staken zij het gas op, plotseling bemerkend, dat het pikdonker was — nu de beide dokters, rustig naast mama, haar zacht zeiden, dat alles terecht zou komen, en dat Ernst wat overspannen was, door veel alleen zijn, en veel lezen in oude boeken.