Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/438

Deze pagina is proefgelezen

— Ik kom van Ernst, Bertha, zei Constance. Ik heb hem naar Nunspeet gebracht met de dokter... Gisteren heb ik hem weer opgezocht... en omdat ik nu toch ambulant ben, ben ik eens naar Baarn gekomen om je te zien...

— Het is lief van je, zei Bertha vaag, en nam Constance's hand. Is het erg met Ernst? We hebben een brief van Francis.

— De dokter heeft veel hoop...

— Ja... zei Bertha nu, alsof dat vanzelf sprak. Het zal wel overgaan...

En zij scheen moe zoveel te hebben gezegd, zodat zij verder zweeg.

— U blijft natuurlijk lunchen, tante, vroeg Marianne later, met Constance alleen.

— Ja, kind, als ik mag.

— Blijft u vannacht...

— In het hôtel.

— Het spijt me, dat we geen logeerkamer hebben... Emilie kan wel bij ons slapen, dan slaap ik op de divan... Ik moet even kijken naar de lunch nu.

— Kind, maak geen omslag.

— Neen tante, maar ik moet toch kijken... U begrijpt met ons drieën: we eten heel eenvoudig.

Zij kreeg een kleur, en Constance begreep, dat er aan tafel niet meer was die gemakkelijke overdaad van vroeger.

Met een glimlach van weemoed zagen zij elkander aan.

Plotseling wierp Marianne zich in Constance's armen...

— Mijn lief kind... Hoe gaat het met je...

— Goed, tante...

— Je ziet er niet goed uit ... Kindje, wat ben je mager geworden... En wat ziet je gezichtje getrokken... En die wangen... ze zijn niets meer ... Gaat het hier niet, kind?

— Jawel, tante...

— Zeg het mij eerlijk... gaat het niet... in Baarn?

— Jawel, jawel, tante

— Verlang je naar Den Haag?

— Verlangen... ach neen...

— Maar toch wel een beetje.

— Neen... neen.

Haar ogen stonden vol tranen; zij snikte nu op Constance's schouder.

— Tante... vergeef me... ik moest niet zo zijn...

— Mijn lief kind... zeg me... zeg me...

— Neen tante... er is niets... Ik schaam me, maar... ik weet niet...: bij u... laat ik me gaan... omdat ik voel, dat u wel van me houdt... een beetje... en dat u niet boos op me is... en dat u me vergeeft...

— Ik heb niets te vergeven, Marianne...