— Jawel tante... o jawel... O, vergeef me, vergeef me! Zeg me, dat u me vergeeft...
— Mijn kind, hoe leef je hier...
— Stil, tante... maar ik verlang niets anders... Ik probeer een beetje nuttig te zijn... voor mama... en... voor anderen... Ik heb wat arme mensen, voor wie ik zorg... Maar ik kan niet veel doen, ik heb niet veel... Vroeger... u weet, mama deed veel goed... zo tussen haar drukte door: ik probeer het nu te doen... Maar het is moeilijk... en ondankbaar... Enfin... er is anders niets, dan een beetje te zijn... te doen voor anderen... Maar... soms... is het me heel zwaar...
— Kind, mijn kind...
— Ja, soms is het me heel zwaar... Ik ben nog zo jong... en het is me, alsof ik wel afgerekend heb met alles... voor altijd...
— Neen kind, neen, o neen... Als je wist! Je bent nog een kind, Marianne... Het leven, het leven komt later...
— Voor mij komt het niet, tante... O vergeef me... Ik schaam me... Ik wil zo niet spreken... maar met u... juist met u... omdat u van me houdt... kan ik me niet inhouden... O zeg me, dat u me vergeeft: zeg het, zèg het.
— Mijn kind... als het je dan iets goeds kan zijn, dat ik zeg, ook al heb ik niets te vergeven: ik vergeef je... Ik vergeef je.
— O dank, dank u, tante... O, u is goed, u is lief. U begrijpt. U begrijpt.
— Ja mijn kind, ik begrijp... Maar het eigenlijke... dat komt later.
— Neen, er komt niets... Er kan ook niets komen...
— Kan er niets komen?
— Neen... hoe zou het kunnen...
— Als je moed en kracht had, Marianne, te strijden... zou je ook hopen, op later.
— Maar moed en kracht... tante... heb ik niet... Wat ben ik? Ik ben niets... Er is een grote, grote stroom... die ruist en vloeit... voert alles, alles mee, als een overstroming. En dan is er... een takje, een blad... Dat ben ik, tante... Hoe kan ik...
— Dat is een sprookje, kind... Wil ik je een ander sprookje vertellen?
— Ja tante...
— Kom dan hier zitten tegen me aan... Leg je hoofd op mijn schouder ... Zo, hoor nu mijn sprookje... Er was eens een ziel, een kleine, als die van jou, Marianne... Een hele kleine; ze betekende niets, zo weinig... Ze wist van niets, het was of ze blind liep... eerst door een droom van heel veel teers en fijns en kinderlijks... Er was water... er waren bloemen... er was een ver licht, dat ze tegemoet ging... Toen ze verder ging, was het geen woud meer... maar een paleis...