en alles van wereldse waan... alles schitterde om de kleine ziel... van ijdelheid... Maar die ijdelheid was even goed droom als het water en de bloemen, en de kleine ziel... vergiste zich al... voor de tweede maal... Blind ook liep ze door die droom van ijdelheid en ze dacht, dat ze zag... al die schittering... Ze gaf zich weg, Marianne... alles wat ze had, gaf ze weg aan wie haar meer zou kunnen laten schitteren... alles wat ze had, gaf ze weg om niets... om zelfbedrog... En ze voelde zich al ongelukkig, ze dacht: er komt niets meer... Nu heb ik àlles gehad... Dat dacht ze al voor haar noodlot aankwam... Ze zag het aankomen, en ze had het nog kunnen ontwijken, maar ze ontweek het niet... blind, blind voor alles... Haar noodlot sleepte haar mee... en ze dacht, Marianne, dat het uit was... heel zeker uit... dat zij zou verdorren als een bloem, een takje, een blad, en dat de stroom haar mee zou voeren... En toen, Marianne... toen kwam er iets anders... nà die meesleping van het Noodlot... toen kwam er een grote openbaring... een heerlijkheid... een extaze... En de kleine ziel zag, dat het dàt was... maar het noodlot verbood haar de heerlijkheid... de extaze in te gaan... En weer dacht ze...: nu... nu heb ik heus alles gehad... Nu... na Dàt... nu kàn er niets meer komen ... En toch... toch kwam er nog wat... En na die openbaring... was het geen droom meer, maar was het werkelijkheid, zo tastbaar... als ze maar zijn kon... voor arme, kleine zielen als zij... Wat er nog kwam, Marianne... Ach, niet veel, maar de kleine ziel heeft ook niet veel nodig, een grein maar, een korrel... een grein van werkelijke waarheid en werkelijkheid... een korreltje... maar dat groot genoeg was als een schat... Want de kleine zielen hebben niet veel nodig... Een grein maar, een korrel... En van die korrel deelde ze, Marianne, dan nog wel wat mee... aan anderen... Mijn kind, dat is het hele geheim... Van die korrel nog overvloed mee te delen... aan anderen. Maar de korrel krijg je eerst laat, mijn kind, en om die atoom van waarheid te bezitten... moet je eerst door alles heen... wat droom is...
— En tante... u heeft de korrel?
— O kind, de korrel is zo klein, zo klein! Zo nietig, zo min, zo een heel klein korreltje... Maar wijzelf... wat zijn wij... en is de kleine korrel dan niet voldoende...
— Om gelukkig te worden... later... veel later? Na lange... lange jaren...
— Gelukkig... gelukkig... Ja... het geluk van begrijpen, van weten... het geluk van resignatie... het geluk om aan te nemen zijn eigen kleinheid... en... niet boos en bitter te zijn om de vergissingen... en dankbaar te zijn voor wat mooi was, en licht... en klaar.
— Dankbaar...
— Voor de grote droom... En honger en dorst te stillen...